Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Jeugdportret Even trouw en na als gij mijn eigen Heb 'k uw jonge beeld bewaard van toen, Zooals kinderen gewoon niet veel te krijgen Met hun arme liefste-schatten doen... Maar niet in zoo balsemende zorgen, In zoo ongenaakbre rust gezwacht, Sliep het tot den onberekenbaren morgen Door zijn éenen droomeloozen nacht -: Wakker in éen oogopslag en pasklaar Voor het vreemdste fonkelnieuwste kleed, Als dit onaandoenlijk Faraonenmasker, Gulden deksel zonder scheur of sleet -: Dat tot geene ontroering wenscht te tanen Uit de strakheid van zijn heerschersgril, En den laten dauw van onze heete tranen Pas als koelste parels dragen wil - - [pagina 10] [p. 10] Nimmer was dit vleezen hart berekend Voor een vaste kluis en toeverlaat; Altijd bleef ik een die licht en eerlijk teekent, En de groeven in mijn oud gelaat Hebben wereloos bij zich betrokken Heel den opgespaarden levensschat; 't Zijn de sporen van de rouwe wervelschokken Die vermaalden al wat ik bezat... Wat dan moet ik graaien u te toonen Waar het blinkend puin nog rookt en gromt? Of hoe vindt gij rust om met mij hier te wonen Tot het wonder dat wellicht niet komt...?: Tot aan zijn bestorven nacht onttogen Als een prilste lentebloem herleeft Niet meer dan éen loutre harteblik van oogen, Die zich zóo vereeuwigd heeft? Vorige Volgende