Tusschenspelen(1942)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] ... quandoque bonus dormitat Homerus. horatius [pagina 5] [p. 5] De Liefste is Eén: millioenenmaal verscheiden Zijn wij, de spiegels waar Zijn oogen weiden: Elk geeft Zijn beeld weêr naar de ruwe spijs Geslepen werd in wreef van feller lijden. [pagina 7] [p. 7] Verdoold Wij staan (dank God, tezamen!) verdoold in 't labyrinth... De schuld blijft onuitwijsbaar. Maar ik was 't oudre kind, Dat wist van weg en boodschap het redelijkst bescheid, En iedre uitvlucht verwijst mij naar 't eender zelfverwijt... De grauwe wereld laaide de heemlen in plamuur. Geen zon valt te bekennen. Ik vind noch ster noch stuur... Daar blijft éen uitweg over: het rechte pad waarlangs Uw jonge roekeloosheid buiten al luk en kans Mij onverbidlijk uitvond, en sloeg in zwartsten nood Het eenig eeuwig uitzicht op leven en op dood... Reik van uw warme lippen den kus waarop een man In onbenard vertrouwen zich overgeven kan... Ik mag niet meêbedenken. Met mededoogen bind Mijn oudverschemerde oogen voor elke afleiding blind... [pagina 8] [p. 8] En doof (of laat mij dooven!) het goddelijke licht Dat door den dichtsten blinddoek te zekerder zich richt... Nog voeren onze voeten - o bovenaardsch devies! - Hun luchtelijke schaatsen van aangeboren skies! Hier is de richting alles, en open ligt de baan... En waar wij ook belanden, wij komen samen aan! Vorige Volgende