Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1932)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Driehonderd waren wij... ιερος λοχος Driehonderd waren wij, en bleven wij, volle driehonderd, nu wereldverstrooid, van jongsten naam en toenaam, volk en taal onkenbaar vreemden, die elkander vinden in dit land van schijnheilge ronselaars, waar allen met hun andre looze leuzen partijmoord stichten en de jonkheid deelen, blij en bevredigd als om een stuk brood een kind zijn lijf en ziel aan hen verkoopt door valschverlogen lippen; waar de drift, de schoonheid van elk gaaf vernieuwd geslacht, de blanke lijfsbloei en het oogenvuur van heilgen durf en offervaardigheid, gebonden aan den staak der pijniging, met overleg gemarteld en doorwond, wordt leêggebloed of onheelbaar verminkt tot levensnood en doodsvrees... O en dan - uit diepste etinnering gepijnde honing! - in den doorbroken klank der stugge spraak in staamlende verrukking ons bezinnen op onze eenparige afspraak en gelofte van nooit den glans van Hellas te overleven in den voornacht van onzen eersten dood, van Chaironeia, waar wij allen bleven opnieuw gezaaid in den Boiootschen grond. Telkens weêr stijgen we uit het hart der aard rijp en gereed over de duistre wereld samen te breken als een loopend vuur, [pagina 57] [p. 57] kortstondige in zichzelf verteerde brand van mannenmoed en schoonheid, op den wenk, den eersten oproep onzer vaderen Epameinoondas en Pelopidas. Vorige Volgende