Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1932)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Drie-en-twintigste strofe Golden wij niet eerst voor uitgeworpnen?: deze zelfden die ontstegen tot de zuivre zonnepaden zweven boven werelds bonte landen, en door waasvergulden nevel onder onze lichte voeten beuren bloemen allerwegen op haar open blinde harten, en als groeten uit een ver herkenden langverleden droom te hooren reikt tot ons de fluistrende adem van het schoone nooit vervulde leven: ‘gistren waren wij bijkans gelukkig - morgen zullen wij gelukkig wezen...’ Tranen als onsterfelijke kussen, tranen als geen menschekindren weenen blinden ons verheerlijkte oogen, dauwen naar de bloemen aan ons voeten, en in glansverdoofde snikken smoort onze eigen stem die tracht haar na te preevlen: ‘gistren waren wij bijkans gelukkig - morgen zullen wij gelukkig wezen...’ Vorige Volgende