Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1919)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Tweede strofe Onze vaders hebben ons niet geweten, wij bleven voor hen als verstooknen; alleen de blindheid onzer moeders heeft ons vermoed en liefgehad. De broêrs en zusters die daar waren, onze aangewezene gelijken, zij sloten rond ons donker heimwee een bond van levenlicht verzet. Uit onze weêrstandlooze handen grepen ze ons deel van 't blinkend speelgoed eerst met begeertes weiflen glimlach, dan met het kort gebaar van recht. Wrevel om deernis niet te deren versmeet het waardeloos begeerde als onzer oogen roerlooze aandacht geen schaduw leed van spijt of wrok. [pagina 21] [p. 21] De kussen hunner korte liefden bestierven op ons koele wangen; de hartstocht onzer bleeke lippen ontweek de rozen van hun mond. Als die niet zijn bestemd te leven, planten die in den dag verkwijnen, zoo bloemeloos en bladerdonker rees onze schaduw naast hun bloei... O siddrend leed der ver bewusten, o bitter hachelijke keuze van ademloos te moeten wachten op onberekenbaar geluk!: zich liefdes eigen kindren weten, en haren vollen dag verbeiden in donkren schijn van liefdeloozen, die nimmer zich verraden mag. Vorige Volgende