Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] In den vreemde [pagina 243] [p. 243] Na den overval Ontwaakt van zoo nabij den dood, Vind ik in kring en wacht gewend U aller oogen kleur- en glansbekend, En in uw handen blank en rood Van wijn en brood? Breekt niet, maar schaduwt en ontdicht Een korte poos den klaren ring, Legt op mijn oogen uwer handen zegening -: Ik schroom te zien mijn eigen bleek gezicht In zooveel licht. Tusschen uw jonge hoofden schijnt de blanke dag, Weldadig-kleurelooze droom... Vreemd, door zoo roode droomen als ik zag, Redd'en mijn oogen nog hun teêren schroom En reeden lach... Zij namen al den leeftocht dien ik had, Maar, meer dan 'k hopen dorst, 'k Voel in den buidel van mijn borst Kloppen veel rijker voller schat Dan ik omvat. Zoo laat, zoolang wij zijn op 't pad, Me uw stillen gast in de' armen schijn, En ik zal eens uw gastheer zijn Bij ander brood en andren wijn, Wanneer wij komen in de groote stad. Vorige Volgende