Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] Rustige vaart Omdat leven, Dit wellend bloed, dit eenig klimmend water, Niet wezen kan dan in verlangen, Verlangen tot verlangenloozen dood - Is alle rust die 'k heb gekend En weet en weten wil, Dit oogenblikkelijk kristal, Dit vlakgevlijde vuur: De rust van 't zeker, onvervuld verlangen. Luttel in haar ontelbaarheid De eilanden van 't verleên, de sterrestippen Van levens fonkelgouden daden, Maar eindeloos Van ster tot ster, Van horizon tot horizon De diepe zee van 't grondeloos verlangen. Wie zag het eindge, die Niet met oneindigheid, Wie zag het tijdlijke, Die niet met eeuwigheid Zijn oogen bett'e? - Wie heeft liefgehad tot den dood, Wie is opgeklommen tot God, Wie omzeilde werelds vastland Dan op verlangen? Gelukkig die in levens volheid Blij om blijder, Schoon om schooner kan versmaden: In de diepe duizeling Van zijner oogen verrukking Dringen te spieglen zich Hemel en aarde. [pagina 228] [p. 228] Nimmer kan leven Verlangen verlies zijn, Maar dubble winst. Met elke nevelvlek Die openbloeit in De velden van 't onbereikte, Licht in de harten der bloemen der aarde, Licht in de bloemen der oogen der menschen Een nooit gespeurd geheim; Naar elke schoonheid Wier stralende heimlijkheid Rijst aan den nieuwen einder, Welt uit den afgrond Van eige' onbewustheid Schoon evenwaardig... O rust, o rechte vaart Van onafzienbare eindge mijlen Naar 't duister punt, licht van mijn ziel, Waar onze wegen kruisen, Dat er geluk ontvonke in eeuwge lamp Van vaste ster... En achter 't gouden zand dier eevne haven En 't helder afscheid uwer wijkende oogen - Gods onverkorte oneindigheid, De diepe zee van 't grondeloos verlangen! Vorige Volgende