Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 220] [p. 220] Zij - ‘Gij hebt haar gekend als kind? - Gij als jongen haar bemind? - Gij hebt haren mond gekust? - In uw arm heeft zij gerust? - Gij hebt haar in 't graf geleid; Als een jonge bleeke meid? - Met u was zij jaren saam; En zij droeg uw eigen naam? - U heeft zij een zoon geboren? - Allen hebt gij haar verloren?... Wel ik zweer u, al dien tijd Heeft zij hier met mij gebeid. Ieder dag- en avonduur, In den tuin en hier bij 't vuur. In de buurt is ze altijd en Vindt mij waar ik eenzaam ben; En zoo zit zij uren daar In haar lijst van blonde haar Met de blank besneden handen, Met de zuivre lipperanden Door haar stillen lach bewogen, Met de heemlen van haar oogen Waar de lichte droom in drijft, Juist zooals gij haar beschrijft... Maar wat zijn mijn rechten dan, Die ik niet bewijzen kan? Geene, - toch, van heel de rij Bleef zij enkel trouw aan mij.’ Vorige Volgende