Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Inferiae Dien avond viel de late gouden straal Der zon door de bewogen schemering Als altijd op het dagestarre beeld Van uw twee oogen aan den rossen wand. Toen was het of uw zeldne glimlach riep, Of riep uw glimlach mijn verjongde vreugd Die langen langen tijd niet tot u trad Op 't uur der wijding, want zij had geen traan. En schijn van traan of lach is nimmer tusschen ons. Toen kwam ik en ik bood u wat ik had, Der aarde bloemen en de erinnering Aan zomerzon die langs de weiden streelt En stem van wind die in de boomen luwt - Mijn heelen blijden dagoogst gaf ik u. En toen ik de oogen opsloeg, liet de zon Uw oogen stil en duister aan den wand. Maar in den nacht toen slaap de zielen bond, En al de wegen lagen vrij en open, Tegen den morgen, kwaamt gij zelf en hieft Met eigen hand drooms purpren voorhang weg, En stondt ten voeten in uw glimlachs kleed, En in uw handen en uw hareblond Maakten der aarde bloemen geur en kleur, En om uw hoofd streek als geluwde wind, En langs uw voeten gleed als zomerzon... Hoe rijk heeft in dien droom geluk geweend! Vorige Volgende