Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] De wolk Alleen van vele broedren over Zie ik het eind van 't schoone land; Nog houdt mij op in strakken toover Zons stralen hand. Op verre reizen wolk na wolk verzonk er, Ik bleef gerust: Hun andre weg gaat dieper, donker Naar de eendre kust. Als lange nacht mijn droefenis verdichtte Tot regenzwaren val, Hief mij de warme tocht van 't vroege lichten Weêr op in hemelheldre hal. Als ik voor felle zomerzon vervluchtte Naar blijheids ongeweten doel, Bett'en de donkerdiepe sterreluchten Mijn voorhoofd effen weêr en koel. Zoo bleef ik onvervuld, dit blank verlangen: In lust of leed vergaan. De vrije winden voerden mij gevangen Op hun onzeekre baan. Ik dreef naar Oost en West, naar Noord en Zuien Op glansgespannen wiek; In volle zeilen floten blijde buien Zachte muziek. Ik zag in klare sterrestille meren Een wonderbleek gezicht, Maar huiverblij als het zich weêr kon keeren Naar zonne- en manelicht. [pagina 198] [p. 198] Over de groene landen, over blanke straten, Over der schoone menschen vreugde en rouw, Over hun slaap en doodgehevene gelaten Vergleed ik als een lichte schaûw. Nu walt dezelfde zee waaraan ik ben ontstegen, Om einder avondros: Laat mij vergaan in eindelijken regen - Laat, zon, mij los. Vorige Volgende