Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Wanhoop Nietmeer hoop ik uit dit schemerduister licht: Al de heemlen sloten achter uw vervluchten luister dicht. Wat bedoelen al der aarde, al der sterren prachten nu? Geen der groene dagen, geen der zilvren nachten wachten u. Waarom wil ziel niet berusten, waarom blijft zij immer kind? Waartoe voortgelooven in den zegen dien zij nimmer vindt? Door der velden eindelooze leêgheid ga ik om; In der straten, in der pleinen leêge volten sta ik stom Onder 't vreemde volk dat luide op markten en in hallen leeft, De oogen bedelstar om iets wat geen van allen heeft. In der venstren schijnen, in der diepe deuren graf Kijk ik levens velerhand gering gebeuren af: 't Leek mij troost of ik van schoonheid medelijden won, Vond ik éen geluk dat ik oprecht benijden kon. Vorige Volgende