Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 189] [p. 189] Harts testament Ik laat haar huis en hof En 't scheemrend goud in de' eiken schrijn, Al wat mijn trots eens roemde mijn, Eer haar ooglicht rees en scheen het dof: Het werd en bleef haar eigendom Vandat zij 't vond, een waardloos ding, En hief het tot een effen ring Haar tengerblanken vinger om. Die drong de wereld keer op keer Met flikkering van gulden nuk Van streng en stroef gebiedend heer Tot willig dienaar strak en stom Op de' achtergrond van ons geluk. Want schoon van den droom die weegt op hun leên, Mijn oogen hopen haar eeuwig beeld En door geen aardschen schijn verheeld, Liefdes puurnaakten edelsteen - Ik weet haar ziel is een van die Wandlen op eigen melodie Met steeds naar God gekeerd gezicht, - Een bloem die neigt met 't zonnelicht, - Door hoogen en door lagen staat, Die dragen kroon en aardsch sieraad Met glimlach van gelaten plicht In diepste schoonheid 't leven door En treden onveranderd voor Gods oogen zonder schrijn of spoor Van werelds goud en zijn wreed wicht. - Ik laat haar huis en hof en goud. Hoe kan ik nemen wat zij houdt Enkel om mij, éen stamelblijk Uit liefdes bodemlooze onzegbaarheid, Schat die maar schijnt zoolang hij zij [pagina 190] [p. 190] Uit dat verre overzielsche rijk De bare cijns die 't oog verblijdt, Op levens zuivre maat mins fonkelgulden ijk?... Eén vingerdruk - en 't ligt in 't slijk Dat haar voeten treden, o weldra zonder mij! Ik laat haar heel Gods aard Tot waar de hemel staart Blind-blauw diep achter roos en ruiten. Het is maar een kleine heerschappij Haar te besluiten, Doch hoogste koningin is zij Wier majesteit vult even vorstlijk breed Elk tijdlijk wisselkleed... En vrij Om mij Laat onder menschen zijn haar gaan en keeren! Ik mag niet tusschen doode handen weren Van anderer levenden nood Het levenlengend brood Dat 'k altijd met ontroering heb gegeten En nimmer mijn geweten. - Dit oogenblik alleen is smart: Mijn eenzame oogen naar het kille nachtezwart Te wenden van de feestverlichte ramen, Deze eerste stap alleen en niet meer samen. Maar duur' het blijde leven ongestoord! En zal éen toon tot verre stilte reiken, Laat het zoo zuivre vreugd zijn als ik heb gehoord Buiten de stad verstrijken Door stilt van groene weî en morgenzon Glashelder kariljon Dat leek een luchten vreugd over de weerld gehangen, En mengde met het stadsrumoer zijn bronzen zangen, [pagina 191] [p. 191] En gleed den cirkel van geruchten uit Als een verpuurd geluid... In schoorsteenmantels duistren hoek, Binnen den lichtkring van haar hand, Liet ik in ritselenden band Het gele veelgelezen boek Dat wij vulden saam met een leven van zangen: Wie weet zal nimmer haar verlangen In mijmerende scheemring gaan, Een oudbekende wijs zich op te slaan Bij nieuw geluk; Of roos van smart-die-zich-niet-uit-laat-zeggen Bloedwarm en heimlijk weg te leggen Tusschen der bladen donkerkoelen druk? Vorige Volgende