Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] Openbaring Het wolkverstilde leven splijt, Daalt roerloos om ons, tastbaar, glansgebroken, - Wat lippen nimmer hebben uitgezeid, Dingen door oogen niet stamelgesproken, Wordt woordelooze helderheid: 't Effengestrookte landschap van de zee, De breede monding van den welbekenden stroom, De windelooze vloten op de reê, De groenbevolkte overe zoom Lichten in werklijkheid-doorzichtgen droom. Zoo wist totnu herinnering Onder de zon éen verren landekring Die lag een lentedag zoo na belicht Van liefdes brandend aangezicht, Dat ziel daar nimmermeer voortaan Dorst gaan. Nu niet een enkle kam die licht, Maar elke golf die breekt, Ontsteekt - Het oog dat straalt, de stem die spreekt - In schoonheid zich als simple plicht. Hoe dragen menschen naar den dood Zoo rustig-zeker door den dag De klaarheid van hun zonbeschenen lach, Hun oogen stil te branden als altaren? - Uit schuwe vreemden openbaren Zich zielen schoon en groot... [pagina 184] [p. 184] Geen schrik, Geen kreet, Een welkom teêr en zacht, Als in deze' eigen oogenblik Van over hemels wering schreed De jonge en schoone god dien de aarde wacht. Vorige Volgende