Stemmen(1907)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Het geredde kind ‘Gij kunt niet raden met wat liefde wonderbaar De groote diepe zee ik minnen moet, Sinds, vader, gij met eigen lijfsgevaar Mij opbracht uit haar vloed. En dagen lag ik, niet, zoo stil alsof ik sliep Achter gordijngedonkerd raam En hoorde niet of moeder riep Mij bij mijn eigen naam? - Hoe kan ik anders dan gelukkig zijn Bij dit geluk dat uit uw oogen lacht Zoo teêr dat nimmer zonder tranenschijn Het wordt herdacht? Maar o de zee en o de droom Waar ik mij nog niet op bezinnen kon, Maar waar ik weg uit kwam zoo traag, zoo loom, Juist toen het mooist begon!’ Vorige Volgende