Vierde tafereel
Dionysios, tyran van Syrakoese, links op eene troon onder een velum, terzijden enkele speerdragers. Aan zijne rechterhand zit Plato. Vóór links, vijf vrouwen in ongedwongen houdingen neergevleid. Achter, het gevolg van Dionysios en gewapenden.
De gezant van Sparta treedt van rechts op met gevolg. Hij is in oorlogsgewaad, gehelmd en geharnast. Dionysios begroet den gezant, die zich in het midden op een rustbank vleit. De vrouwen dansen. Tijdens den dans stormt een negerslaaf op. De twee gewapenden versperren hem den doorgang. De negerknaap fluistert hen iets toe, waarop hij wordt doorgelaten. Vóór den zetel van Dionysios werpt de neger zich, door de danseressen heendringende, neder en toont den tyran een op perkamenten rol geschreven bericht.
De tyran leest eerst onwillig, langzaam boezemt hem de tijding belang in. Zijn gelaat vertrekt tot een wilden grijns. Hij staat op, slaat met de hand een oogenblik woest zwaaiend in de lucht, ontneemt een speerdrager zijn speer en heft deze om den negerslaaf te dooden. Plato, die alle bewegingen van den tyran gevolgd heeft, en van zijn zitplaats is opgestaan, werpt zich, als Dionysios de arm strekt, tusschen dezen en den negerslaaf, den laatsten met zijn lichaam beschuttend. Dionysios trekt de speer weer omhoog, blikt Plato een oogenblik als niet-begrijpende aan, laat de speer uit de hand glijden,