Carmina(1912)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] Doods geboorte I Vandaag lijkt Dood me een jonggeboren kind Dat, doodmoê, moeder Leven op mijn schoot Een oogenblik neêrzette opdat haar groot Kind met hem spele als met zijn kleinen vriend; Dat toch mijn hart, o, geen verschrikking vind' In een zoo teêr gezicht, uw oogen, Dood, Zoo melkig-jong; dat hart zich uit zijn nood Met u verzoene eer 't zich te laat bezint... [pagina 180] [p. 180] Hoe lang nog, Dood? En zult op kindervoeten Gij met mij reizen? Zult gij naast mij staan, Hulpvaardig, harts volwassen pleegkind, aan De bleeke golf waarheen wij samen moeten? Wanneer bereik ik, Dood, met u haar strand En drink haar uit de holte van uw hand? II En Leven, gij, van alle zaligheên Schenkster, met wie in drang van harts jong bloed Ik zwierf tot waar geen klank van menschevoet De stilte strookte, en de aard was om ons heen Woest eenzaam schoon, ons kus behoorde geen Dan bosch en golf, en Dood werd niet vermoed - O Leven, krijg ik nu oplest geen groet Van u, geen glimlach, en dit kind alleen?... [pagina 181] [p. 181] Stil: Liefde, ons kind eenmaal, en Lied wier haren Kransbloesemden en vlammewuifde', en eene Wier oogen God een wereld vond en schoon: Kunst. Spiedden wij niet vaak haar in ons woon Op 't Boek Natuur in enge omhelzing lenen? En stierven die, dat gij mij Dood mocht baren? (D.G. Rossetti) Vorige Volgende