Carmina
(1912)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend
[pagina 126]
| |
[pagina 127]
| |
Achter de glanzen der
Zonnige hemelen,
Onder de spiegels van
Oogen en zeeën
Zocht ik u.
Ver in de waken der
Eenzame nachten,
Over de grenzen van
Smarten en vreugden
Vond ik u.
Weg uit de branden van
Haat en van liefde,
Weg uit de kolken van
Dood en wanhoop
Redde ik u...
| |
[pagina 128]
| |
Nog naar uw willekeur
Treedt gij in maneglans,
Kleedt u in morgengloed,
Weeft uit de sterren uw
Wisselkleed -:
Achter der dagen
Luchtige lieflijkheid,
Diep in der nachten
Tastbare donkernis
Weet ik u -:
Schooner dan al uw
Spieglende schijnen,
Morgen- en avondgoud,
Melksweg tintelend
Sluiergaas -:
| |
[pagina 129]
| |
Schoon als wanneer gij -
Waarom zoo zelden nog? -
Neêr naar mijn aangezicht
Neigt uw onzienelijk
Aangezicht,
Dat mijner oogen
Ademlooze afgrond
Staart in den peilloozen
Helderen nacht van uw
Oogenlicht,
Wijl onze zuivere
Stralende naaktheid,
Beurtlings verwonnen,
Beurtlings verwinnaar,
Worstelhijgt,
| |
[pagina 130]
| |
Totdat geslaafd in uw
Armen ik neêrzink, -
Tot u mijn overmacht
Wint in uw schoonheid,
Oogenblik...
Eén ding schonken mij
Onvoorwaardelijk
Uit hunnen overvloed
De eeuwige goden: het
Oogenblik.
|
|