Carmina
(1912)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend
[pagina 113]
| |
[pagina 114]
| |
Door de verlichte stilte licht
Uw blind gezicht,
Uw bleeke handen vlammen voor u uit.
Ik hoor het krimpen van de blaên
Waar langs het perk uw voeten gaan,
Ik hoor uw aêms geruchten
Verdeinen op de hooge luit
Der strakgespannen luchten...
Hoe drongt gij op dit weerloos uur
Door deur en muur?
Wat lichte droom geleidde uw donkren tast?
Bleef in zijn verre heerschappij
Uw hart niet meer gerust en blij?
Wou zich uw macht bewijzen,
Dat gij mijn eenzaamheid verrast
Met onvoorspelde reize?...
| |
[pagina 115]
| |
Ik aan den duistren kant van 't raam
Stamel uw naam -
Geen klank ontbloeit: mijn lippen blijven stom.
Ik voel mijn armen vastgeleid
In roerlooze gebondenheid.
Zooals gij zijt gekomen -
Gij staat niet stil, gij kijkt niet om -
Zie ik u weggenomen...
Ik ben alleen: - klaarwakker ligt
In manelicht
De late tuin al winters leêg.
Aan d' overmuur aan 't eind van 't pad
Staat nog de moerbei ijl in blad
Van dunste verven,
En aan de maandroos vlinderveeg
Zweeft nog een knop te sterven.
|
|