Carmina(1912)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] Oog in oog ‘Iam habetis quod numquam vidistis.’ Zal ik nooit met onbetogen oogen Het geluk zien in der dagen licht? Zaalger tranen teêr verwischte misten Slui'ren hun verwaasd gezicht... Lief, toch keek ik zonder schroom in droomen Door de paarlen poorten in Gods stad, Minde uit der millioenen blije reien Klaarderoogen de oogen die 'k aanbad. [pagina 106] [p. 106] Maar als hier in dags azuren uren Naakt uw ziel ten spiegel stijgt, Floersen zilte neevlen de oogebogen Van de ziel die naar u overneigt... Zal een man met wakkere oogen mogen God zien vóor zijn aardschen dood? - Wat onze oogen nog door waden raden, Is reeds hier der zielen eenig brood! Vorige Volgende