Carmina(1912)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Inslapen in Weimar Rond de maanbefloersde rozen buiten Dicht de doffe dauw, Als de bloemen uwer eigen oogen sluiten Naar der droomen koele schaûw... Dorst uw hart zoo bare winst verbeien Tot zijn zalig deel: In verjongden godedroom het hoofd te vlijen Hier op onbekende peel?: Die, uw engen levensdag ontvloden, Als een pelgrim kwaamt, Naar de grafsteê van vergoddelijkten doode Niets of niemand medenaamt, - [pagina 81] [p. 81] Die, verweesd uit schijn van zooveel banden, Volk en huis en bloed, Uw verstrooide vaderen in alle landen Weet te slapen of vermoedt, - Die uit zielen vreemd uw eigen zonen Als een vreemde werft, Met u in de gouden eenzaamheid te wonen Van de liefde die niet sterft, Kindren nimmer aan uw hart getogen, Van wie ge enkel raadt Kus en handdruk, en den wederschijn der oogen In den glimlach van 't gelaat... Neêrgedaald uit lichten najaarsmorgen, Stondt ge in vorstlijk graf, Wachtte uw liefde, lange dorst in 't hart geborgen, Of éen teug haar laafnis gaf. [pagina 82] [p. 82] Tot het zwijgen der alomme dooden Heesch van wrevel riep Dat de gast dien zij tot eeuwig rusten noodden, Nimmer dan in schijn hier sliep. Moê van heimwee door de dorpsche straten Ging uw dagetocht, Of gij thuis in stille kamer hadt verlaten Dien gij bij de dooden zocht... In den avond werd uw dorst gelenigd Met den diepsten dronk, - 't Was arm leven zelf, een kind uit hare menigt, Die den vollen beker schonk. Al uw vaadren waren bij 't bevesten Van uw jongsten bond (De oogen van den langgezochte bleven 't leste En zijn glimlach die verstond) [pagina 83] [p. 83] In den dag waar liefdes uitverkoornen, Levenden en dooden saam, Wijlen met der zielen tallooze ongeboornen, - En de dood is niet meer dan een naam. Vorige Volgende