Carmina(1912)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Een andere proloog voor ‘Het spel van Platoons leven’ Wij komen heden tot uw aandacht niet Met zulk een spel als van onz' eigen tijd De schijn-verworden onbegrepen zeden Met milden scherts of wreeden spot belacht; Ook zingen wij niet van het menschlijk hart De doove sprakelooze tochten uit Zoo hoog en klaar dat droefheid schoonheid wordt Van eeuwig leed dat vluchtig leed vertroost... Wij brengen konde u van dier hoogen een, Wier aardsche dagen als gebeurtnisloos Bewegen tusschen onze kleine daden In eene onwezenlijke aanwezigheid. Zij zijn aan levens taaflen soobre gasten, [pagina 75] [p. 75] En liefde en leed, en aardes wijn en brood, Het zoet en bitter waar ons hart naar hongert, Smaken ze alleen als teerkost op den weg. En als zij rijzen na hun kort gelag, Herkent misschien een enkle hunner buren Het ver verlangen van hun oogopslag En 't eeuwige gebaar van hun vaarwel. Een oogenblik verstomt de lach aan 't feest. Dan schuiven wij die blijven, dichter aan, En dra vergeet ons oordeel zelf den dwaas Die boven ons vereend geluk verkoos De armoede van zijn simpele eenzaamheid... Maar waar van onzen korten harteklop De maten eindgen, vangt zijn hartslag aan, En op de hoogten waar onze adem stokt, Begint zijn ziel haar opgang naar de goden. En daarom als ons eigen zijn verstilt En vreugd noch smart het late licht benevelt, Dan staat opeens zijn leven boven ons [pagina 76] [p. 76] Zoo onbewogen als een avondhemel Die in zijn grondeloos ontplooide rust Van al daguren 't wisslend schoon oplost In éen kortstondige onvergeetlijkheid: Al lust en leed van onze lage dagen Staat daar verheerlijkt als een gouden oogst Van zuivre schooven op dat hemelsch veld... Van zulk een hooge brengen we u verhaal. Gij zult den goddelijken Platoon zien, Hoe hij in volheid van zijn rijpe jeugd Zich van de dichtkunst en Melpomene Wendt tot Oerania en Kalliope, Die oudre Moezen die zich meest verstaan Op diepe wijsheids goddelijke reên. Dan toonen we in doorzichtig mimenspel Hoe hij een hoorder wordt van Sokrates, [pagina 77] [p. 77] Beluisterend diens dagelijksch gesprek, En hoe zijn heeten dorst naar kennis laaft De murwe honing in diens schamper woord. En later hoe hij na zijn meesters dood Uit d' eigen drang op verre reizen trekt, En hoe hij in Aigyptos wordt gewijd In Isis' heilige mysteriën. Dan ziet gij hem aan Dionysios' hof In 't zee-omstroomd Sikelia, waar zijn deugd Van stoute oprechtheid enkel wint den toorn Van Syrakoeses vorst en slavernij. En eindlijk keert hij als volwassen man Naar 't oud Athene, en in d' olijvenhof, [pagina 78] [p. 78] De Akademeia, onderwijst voortaan Zijn sterke geest tot laten ouderdom Aan 't steeds vernieuwde jongere geslacht De blijde wijsheid die nu nog verkwikt Den geest van al wie naar die diepe bron Den weg vindt en haar heelend water put. Dit zal het een na 't andere taafreel Voorvoeren aan uw aandacht. Ons is 't wel Als u ons zwak gebaar verzinnebeeldt Een ander, goddelijk, onspeelbaar spel. Vorige Volgende