Bezonnen verzen(1931)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Maannacht O dieper, 'k weet het wel, en schooner staan de nachten Bij donkre maan ontbloeid, tot uit haar peilloos hart Onze oogen puren na ziels dagelange smachten Den honing met der sterren stuifsel overward - Maar 't hart verkiest als woon de luisterstrakke tenten Die de volwassen maan over zijn aarde spant, De glazen glansbeslagen kassen wier nepenthe Heimelijke éennachtsbloei met zijn weelde overmant Den vleugelreeden trek der ziel die haar verlangen, Onrust van schaamte om nooit bewezen zekerheid, In de armen der hervonden eendracht gunt gevangen En met den donkren broêr zijn aardsche wonder beidt. De diepe schoot der nacht zwaar van onuitgesproken Smachten, nu maangezuid tot bruidschuchter gemis, Wacht, in zijn zuivre naaktheid als een voor gebroken, Het hemeldreigend zaad der omme lichternis. In aandacht ademloos verstrengeld, neêrgebogen, Raadt ziel en hart - niet meer gedroomd, nog niet beleefd! - Hoe langs de vijvers van liefs onvergeetlijke oogen Gods nooit aanschouwd gelaat in ijlste schaûw verbeeft. [pagina 22] [p. 22] En schrikverhuiverd in de wereldwijde paring, En in 't aanschouwen door de aanschouwing zelf geblind, Beluistren hart en ziel de donkere openbaring Van 't bloed dat kindgewijs de gouden afspraak vindt: Van nu tot aan den dood schenk ons de manenachten Zoo stil en wolkeloos als ons beproefd geduld, Dat, of Gij komt of niet, wij zalig U verwachten, In haren heilgen droom verloren en vervuld. Vorige Volgende