Bezonnen verzen(1931)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Liedje van de straat 't Was nog terwijl de schemer viel... Daar, als een vogel uit nabij vertrek, Achter den wand van ons banaal gesprek, Zong de verzwegenheid der menscheziel: 't Werd bijna bijna als in den droom: De doove zon aan den kimmezoom, En de ranke toegewende maan, En tusschen beiden opengegaan Eén hartslag lang het geheime hart Der gouden bloem in haar smaragden veld, Die even even bloeddiep openzwelt, En dan tot ster verstart... Naar onze lippen uit, Een vogel die zich verhangt aan zijn koord, Tot onverstaanbaarheid vermoord Geluid, Wrong de inzet van het woord Dat, door twee harten tegelijk gezegd, Den steilen hemel openlegt Tot glanzen pad, tot een bevaarbre zee, En draagt hen uit en voert hen meê Aan leisnoer van zijn echo die voor tegenstroom en -wind Al sterker zich bezint... [pagina 19] [p. 19] Wij hebben éen oogenblik gestaan (Hooger dan hoop, dieper dan spijt Weten wij dat nu voor altijd), Waar duizenden zijn overgegaan: 't Was onze beurt, wij waren niet bereid... Misschien had onze onnoozelheid, Zonder dit vanbuiten geleerd Spel dat opeens in ernst verkeert, Onvoorbedacht als een lach of een lied, Vanzelf het woord voor ons gezeid, Als vroeger al, Als vroeger al, En zooals het ook nog komen zal, Maar in dit leven in dit leven niet. Vorige Volgende