Bezonnen verzen(1931)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Kind-bruidje Ik haatte u, als opgedrongen Aan mijn armoê, éen langen dag: Toen de klokken van u zongen Door den schijn van vlag aan vlag; En stroeve vreemden brachten Binnen den weidschen kring Waar ik klein van schaamte wachtte, Uw beeltenis en uw ring. Ik stond met strakke handen Als tastend naar toeverlaat Binnen de stijve wanden Van 't staatsielijk brokaat. Ik zag den zonstraal schelen Door de wieglende lenteblaên, En dacht aan de wilde spelen Met de pages op de laan. Zij lieten mij met den avond: Ik hield mij of ik sliep - En zonk als een ding gehavend In het weeke witte diep; Mijn droomlooze oogen waren Door 't donker op u gericht, En zagen den morgen klaren Over uw jong gezicht. [pagina 9] [p. 9] De weemoed van uw oogen Heeft als een tastbre troost Mij naar zich opgetogen En mijn gragen mond gekoosd, En suste mijn vertrouwen In bewuste sluimering Die hield mijn handen gevouwen Om uw te wijden ring. Sindsdien was ik gevangen Als havik snoergeboeid: Zij volgden uw bruids gangen Met voorzorg onvermoeid. Op de duisterlange brieven Die mijn verre bruîgom zond, Schreef ik naar vreemd believen Woorden die 'k niet verstond. Maar de nacht en de vroege morgen Bleven aan ons alleen: Ik sliep in u geborgen, En gij waart met mij éen... Onze overschaûwde droomen Openden op den schrik Of straks als derde mocht komen Uw ver en ander ik... [pagina 10] [p. 10] Nu bonzen de donkre klokken Als een ziek onstuimig hart; De wereld staat rouw-betrokken En ik ga gekleed in zwart. Naar de' avond smacht de vreeze Van mijn onzekerheid, Als ik in uw oogen zal lezen Wat gij nog voor mij zijt. Als van een doode praten Zij van u in fluistertoon, Maar ik draag blankgelaten Den medelijdenden hoon. Ik denk, gij zijt mij gekomen Zooals ik u had verwacht: Zoo stil en onvernomen Als een lief komt in den nacht. Vorige Volgende