Bezonnen verzen(1931)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Moeder van barmhartigheid Die als een moeder geboren wordt, En voor de taak staat, die zij vindt, Die komt wel kracht en tijd te kort Voor een eigen huis, voor een eigen kind. Die hier begint met zichzelf te geven, En nooit iets achter- of voorbehoudt, Krijgt van het willekeurig leven Maar kleinen schat van goed en goud... Maakt niet eenelk zijn deugd van zijn nood?... Ook ik was waar Gods manna viel, Dat dieper voedt dan 't daaglijksch brood De zoete nooddruft van de ziel. Ik heb mijn kindren niet gekozen; Zij zijn mij telkens voorgeweest: De wereld loopt vol van moederloozen Die snakken naar hun familiefeest. Zoo woon ik nergens en overal In dezen onbezwaarden spoed, Die niet weet waar ik blijven zal, Maar enkel waar ik henen moet... [pagina 12] [p. 12] Gezegend zijn die kindren blijven, En zalig die hen ontdekt en mint! Won ooit éen hart van bloed en lijve Zijn nimmermeer ontgroeide kind? Vorige Volgende