Alianora(1924)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Voorzang Na donkren winter traag en lang volgt de onontkoombre lichte dwang van jongsten gode: Al wat verstard lag en verstomd - daar is geen leven dat ontkomt aan zijn geboden. De boomgaard breekt in bloesems uit, de weide schiet vol welig kruid doorbloemd van kleuren; De bosschen spruiten teeder groen waar in den geurdoorwaaiden noen de vogels neuren. Als vreugdes hoorbre harteklop gaat uit den dauw de leeuwrik op met elke zonne. Nauw klimt de maan ter avondzaal, daar schalt de zuivre nachtegaal haar luide wonne. De ziel herkent heur eeuwig beeld in 't leven dat nieuw leven teelt uit levens lusten. De dag en nacht zijn even schoon: daar blijft in aardes zaalge woon geen tijd tot rusten... [pagina 18] [p. 18] De Mei gaat als een jong heraut in wit en blauw, in rood en goud, zijn bonte ronde. Hij roept door Gelres wijde land van Oversticht tot Teisterbant zijn blijde konde: Heer Reynalt haalt zijn gade thuis. Zij kwam aan land in 't Vlaamsche Sluis, uw nieuwe Vrouwe. Zoo, poorter, heer en dorper, komt, neemt deel aan 't feest, verwellekomt uw jonge Vrouwe. Zal zij niet dubbel welkom zijn, die tot u komt met Meis festijn, uw jonge Vrouwe? Komt allen naar de groene Waal, bereidt een prinselijk onthaal aan Gelres Vrouwe! De Mei gaat als een jong heraut, in wit en blauw, in rood en goud, zijn bonte ronde, En roept door Gelres wijde land van Oversticht tot Teisterbant zijn blijde konde! Vorige Volgende