Vier onbekenden
(1947)–Louis de Bourbon– Auteursrecht onbekend
[pagina 43]
| |
[pagina 45]
| |
We hebben samen de H.B.S. doorloopen, Broer en ik. Dat is eigenlijk de heele grond van onze vriendschap. Een erg prettige jongen is het niet, maar sinds ik z'n zuster heb gezien, houd ik de vriendschap aan. Een prachtmeid is die Annie. De eerste avond was ik er weg van. De moeder had wel iets in de smiezen geloof ik, en het stond d'r wel aan ook. Tenslotte ben ik de zoon van een fabrikant en ik studeer in Rotterdam. Wat een toekomst eigenlijk voor zoo'n meisje. Ze werkt immers zelf op een fabriek en 's avonds is ze in City. Broer is nou op een kantoor. Veel zal ie niet verdienen, en vooruitzichten zijn er ook niet. Maar ik zou hem wel kunnen helpen, als ie een keer m'n zwager was. Het is een paar maanden geleden al, dat ik de eerste keer met haar uit was. Ik had gedacht: dat is een makkelijke prooi, maar niks hoor. En dat was misschien wel handig bekeken ook van d'r. Als ze maar direct had toegehapt, dan was er voor mij de aardigheid af geweest en had ik d'r misschien laten zitten. Terwijl nou word ik hoe langer hoe happiger. Misschien ook wel is ze bang, dat het gaan zal als de vorige keer. Want het schijnt, dat ze vroeger al es een vent heeft gehad. Toen we samen bij ‘Riche’ zaten en ze even weg was naar het toilet, heb ik | |
[pagina 46]
| |
stiekum d'r taschje onderzocht. En daar zat een photo in van die vent, een lange, magere, met een gezicht als een moederskindje, een echt zenuwengezicht. Later had ze het over die vrijer. - Tut, tut, tut, zei ik, dat is toch allemaal zoo erg niet. Als je mijn vrouw zou willen worden, dan zal je dat gauw genoeg vergeten. Maar ze geeft geen asem, hoor. Nou, de aanhouwer wint, denk ik maar. En zoo kom ik dan vaak bij Broer thuis. Meestal is ze d'r ook wel, ze handwerkt of ze leest. Dat laatste heeft ze zeker van die rare, dat schijnt zoo'n boekewurm te zijn geweest. En rijk was ie ook. En van adel. Nou, je snapt, dat zoo'n fijne meneer d'r heeft laten zitten. Wie weet, heeft ze nog wel een kind van hem. Een echt drama zou dat zijn. Maar het kan me niet schelen. Ik ben hardstikke verliefd en ze zal en moet met me trouwen. De laatste tijd is ze ook al wat toeschietelijker. Toen we een poos geleden in de bioscoop waren, begon ik handje te vrijen. En ze liet het toe, hoor. Een tijdje tenminste. Maar opeens trok ze d'r hand terug, ik mag hangen als ik weet waarom. Enfin, zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet, denk ik maar. Toen heb ik het er toch eens op de man afgevraagd: - Wil je mijn vrouw worden, Annie? Nou, ze zat een heele poos na te denken, ze draaide d'r hoofd weg en ik geloof dat ze wou beginnen te grienen. | |
[pagina 47]
| |
- Nou, zoo erg is het niet, zei ik, ik wil nog wel een beetje wachten met vragen. Nou, en nou wacht ik maar. Maar zoo lang wachten is ook geen lolletje. Ze gaat wel altijd mee uit, als ik van Rotterdam overkom, maar verloofd is toch aardiger. En dan kan je mekaar lollige briefjes schrijven met ‘Vrouwtjelief’ d'r boven en je kunt toekomstplannen maken. En dan zou ze wel wat toeschietelijker worden ook, denk ik. Niet eens een zoen heb ik ooit van d'r gehad. Maar ja, van de andere kant, het is wel makkelijk ook, want nou vraagt ze nooit wat ik daar in Rotterdam doe en ze haalt het niet in d'r hoofd om plotseling over te komen. Stel je voor, dat ze me ontdekte met een van de grietjes daar! | |
[pagina 48]
| |
Nou, dat viel me koud op mijn lijf, hoor. Kom ik bij Broer binnen en zit me de moeder te huilen. - Wat is er nou? vraag ik. Maar Broer troont me de kamer uit en naar buiten. - Annie is weer weg, zegt ie, plotseling weggegaan en we weten niet waarom en waarheen. Maar ze komt wel weer terug, ze heeft vaak van die vreemde bevliegingen, sinds dat geval met dien baron. Frissche morgen, dat was me een bericht. M'n aanstaande verloofde er vandoor! En ik had nog wel een vergulde armband voor d'r in mijn zak. Nou, die werd de volgende avond verloot bij Chez Gaston. Maar toch zat ik aardig in de rats. Ik had met Broer afgesproken, dat die me schrijven zou, zoogauw als ie wat hoorde. Maar het duurde weken en weken en geen bericht hoor. Nou, we hebben hier in Rotterdam nog al eens een feestje links en rechts en, eerlijk gezegd, ik was d'r al bijna vergeten, toen ik op een dag met Frits door Amsterdam liep. Het was op het Koningsplein en opeens, daar zie ik d'r voor me uitloopen. Ik zeg tegen Frits: - Jo, ga even in het café zitten, je weet wel op de | |
[pagina 49]
| |
Heiligeweg, ik ben zóó weerom, even een boodschap doen. En ik d'r achterna. Ze liep een heel eind voor me uit en het was moeilijk de menschen te passeeren in die nauwe Leidschestraat. Ze zag er povertjes uit, dat had ik wel in de gaten. De heele Leidschestraat liep ik af, achter d'r aan. Maar toen bijna aan het eind, aan het Leidsche Plein, daar draait ze een van die steegjes in. Ik zie nog net, hoe ze een stoepje afgaat naar een sousterrain. Ik d'r heen. Het was een zaakje van rijwielen en lampen en zoo. Mèt dat ik het trapje af wil gaan, komt er van binnen uit een man het winkeltje in. Die vent, die ken ik, denk ik bij mezelf, waar ken ik die van? En daar herinner ik me opeens die photo in d'r tasch. Ja, waarachtig, dat moederskindje, dat stond daar tegenover Annie en ik zie nog net hoe ze d'r armen om z'n hals slaat en hem een zoen geeft. Nou, ik afdruipen natuurlijk. Een vreemde geschiedenis, denk ik, onder het terugwandelen, wat deed die rijke baron in dat rijwielzaakje? Je hebt toch rare snuiters in de wereld. En dan die Annie. Nou, maar ik wil d'r niet meer hoor, ik zou d'r niet meer willen. |
|