Twaalf maal Azië
(1941)–Louis de Bourbon– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
[pagina 106]
| |
[pagina 107]
| |
Voortgedreven door de gewapende benden der Mongoolsche vorsten, vluchtten de Akali-Sikhs naar de beschutting der steenachtige bergen van het noorden. Velen, die, door uitputting overmand, zich neerwierpen in het dorre rietgras, werden weerloos neergeknuppeld door de verwoede Islamieten, velen ook werden gevangen genomen en meegevoerd naar de marktplaatsen, waar zij in het openbaar de wreedste folteringen ondergingen. Onder hen was een oude goeroe met sneeuwwitte haren van hoofd en baard, die, voor de keuze gesteld, de prediking der nieuwe leer af te zweren dan wel de straf te ondergaan, dat zijn tong zou worden uitgesneden, het laatste verkoos. Hij onderging de foltering zonder een kreet van pijn, doch toen de beul de tong, bloedend en gezwollen, op de zilveren schaal had geworpen, scheurde de oude man zijn hemd open over de borst en alle omstanders lazen, gebrand in de nog gladde en haarlooze huid, de woorden: Ik doe afstand van mijn tong, maar niet van mijn geloof. Tot zulke razernij, tot zulken heldenmoed had in enkele jaren de leer geleid van den meest wijzen en zachtzinnigen Hindoe, Nanak, wiens eenige schuld het was, dat hij tot de menschen gesproken had van dien eenigen God, die alle menschen, Hindoe's en Mohammedanen, gelijkelijk koestert in zijn oneindige liefde. - Want in Hem is geen haat en geen vrees, slechts liefde. En aan geen tempel geeft Hij de voorkeur, want Hij woont in de harten van alle menschen. Indië, geteisterd door eeuwenoude godsdienstveeten, dronk dorstig aan de milde bron dezer wijsheid, die zoo eenvoudig was en verkwikkend, die wapende en ontwapende tevens. Duizenden en duizenden wierpen de zwaarden in den diepen Ganges en den wilden Brahmaputra en volgden de goeroe's, luisterende naar de woorden vol wijsheid en ontfermen, vol van zoete lafenis voor de weemoedige en hunkerende ziel van den oosterling. | |
[pagina 108]
| |
Maar de vorsten, eerzuchtig en wraakziek, zetten den oorlog voort, zij vervolgden de Sikhs, waar zij ze vonden en vermoordden hen, die stierven met een zachtmoedigen glimlach op het gelaat. De leer van goedheid en wijsheid greep om zich heen met pijnlooze vlammen, zij brandde haar heiligend vuur over geheel Indië, maar wilder en sneller bliksemden de zwaarden der Mongolen en dunden de rijen der weerlooze en geen verzet biedende geloovigen. Het was in de eerste dagen van het jaar 1690, toen de Akali's gevlucht waren naar de beschutting der steenachtige rotsen van het noorden, dat Govind Singh, de jonge groote en krachtige goeroe, voor de opening zat van zijn tent en uitzag over de duizenden gestalten, die lagen en hurkten in de vallei, waar de tenten werden opgeslagen. Hij zag uit over de duizenden vrome gezichten, hij keek neer op kleine groepen, waar vrouwen zich bogen over de zwaar-gewonden, die men in de vlucht had kunnen meevoeren. En de gedachte, die sinds vele maanden in hem groeide en rijpte, viel plotseling, als een vrucht, voldragen, in den schoot zijner ziel. Zij werd een besluit en Govind Singh wist niet, dat het oogenblik, waarop dit besluit in hem geboren werd, een keerpunt beteekende in de geschiedenis van het groote, onmetelijke Indië. Misschien werd hij in dit oogenblik ontrouw aan het meest wezenlijk beginsel van Nanak's leer, maar hoe vaak is het niet gezien in de geschiedenis van deze wereld, dat het zwaard van den sterke gegrepen wordt om het gezag van het heilige en goddelijke op aarde te bevestigen. De goeroe Govind Singh besloot zijne volgelingen tot den weerstand te wapenen. Overzag hij reeds met den blik zijner profetische verbeelding de horden van dat prachtige en schrikwekkende leger der Akali's, weergaloozer en ontzettender dan de veelkleurige phalanxen, eertijds, van keizer Alexander den Groote? Govind Singh richtte zich op voor de opening van zijn tent. Zijn lange, krachtige gestalte daalde eenige | |
[pagina 109]
| |
meters den berg af. Daar, op een vooruitstekend rotspunt, bleef hij staan en keek zwijgend naar de menigte onder hem. Er ging een gemompel, dat tot de orde riep. Die bezig waren met tenten en voedseluitdeeling, met gewonden en zieken, keerden zich om, die liepen of stonden, hurkten neer temidden van het wachtende volk aan den voet van den berg. In een stilte, die een bewijs was voor den eerbied en het ontzag, die deze jonge goeroe zijn geloofsgenooten had opgelegd, klonk de heldere, krachtige stem van Govind: - Zijn er tenminste onder U niet vijf, die hun leven willen prijsgeven voor hun geloof? Zie, ik wensch vijf mannen te offeren voor de leer van Nanak. Een klemmende stilte volgde op deze woorden. Govind Singh stond voor hen, onbewegelijk als een steenen beeld en streng als een godsgericht. Drie minuten lang stond hij daar en de menigte onder hem was even roerloos als hij zelf. Toen, langzaam, weifelend nog en slechts halfbegrijpend, stond een jongeling op, een jonge man in de kracht van zijn jeugd. Het witte hemd hing los om zijn sterk en soepel lijf. Hij schreed door de menigte, er lag een glimlach op zijn mooi, bronskleurig gelaat. En achter hem schreed een tweede jonge man en een derde volgde, een vierde, een vijfde. Zij bestegen langzaam en plechtig den voet van den berg en stonden voor Govind Singh. Deze keerde zich om, zonder een woord te spreken, en liep naar zijn tent. De vijf mannen volgden. Zij verdwenen achter den witten voorhang. En opnieuw hing er een stilte over het dal, een ademlooze stilte. De zon scheen recht op des goeroe's tent, er spatten vonken van licht rondom den top en de kale rotsen glommen en vlamden in de scherpe stralen. En opeens, onder het tentdoek door, begon een beweging, een smalle stroom vloeide traag naar de vooruitstekende rotspunt, hij werd breeder en sneller, hij | |
[pagina 110]
| |
glinsterde en walmde in het heete licht en weldra lekten de eerste druppels van een licht-rood bloed langs den gekartelden rotswand. Nu viel het bloed in een zachten straal ergens op het droge zand van den bergvoet, waar zich een klein, rood meertje vormde, dat wijder en wijder werd, tot het uiteenvloeide in dunne stroompjes, die de hurkende menigte naderden en den zoom der witte gewaden bevlekten. Toen kwam een tweede stroom van bloed van onder het tentdoek te voorschijn en daarnaast een derde, een vierde en een vijfde. Van uit vijf bronnen vloeide het warme bloed langs den bergwand, het vormde stralen, die neerspatten in vijf meren van bloedmodder. Toen de laatste druppels, traag en krachtloos, op den bergvoet vielen, verscheen de gedaante van Govind in het volle licht. Zijn oogen schitterden, maar de kleur van zijn gelaat was vaal en geel. Zijn handen dropen nog van bloed en zijn witte gewaad was op tallooze plaatsen rood gevlekt. Er was andermaal een doodsche stilte en hij riep: - Is er nog iemand onder U, die den moed heeft, zijn leven te geven voor de waarheid? En toen, als één man, rees de menigte omhoog en allen, zonder één uitzondering, riepen: - Ja, ik, ja, ik. Zij schreden, zij liepen, zij sprongen naar boven, er was een strijd wie zich het eerst zou mogen offeren. Toen, terwijl allen verzameld stonden en te hoop voor de tent van Govind, schoof de goeroe het doek van den ingang terzijde. En daar, in het schemerdonker, zaten de vijf mannen gehurkt naast elkaar en leefden. Op den kalen rotsgrond lagen vijf geiten met afgesneden kop. En Govind Singh richtte zich op in zijn volle lengte, zijn stem golfde over de duizenden: - Ik heb U op de proef gesteld. Sterft niet als geiten, maar sterft als mannen, strijdend voor uw geloof. En deze duizenden vreedzamen, wien Govind Singh, | |
[pagina 111]
| |
in één oogenblik van doodsverachting, de waarde van het vruchtbaar offer geleerd had, werden de eersten van het verschrikkelijke en onoverwinlijke leger der Akali Sikhs, dat beroemd is in de geschiedenis van het onmetelijke Indië. |
|