Twaalf maal Azië
(1941)–Louis de Bourbon– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
[pagina 94]
| |
[pagina 95]
| |
Arthur Valory leunde over de reeling en keek naar de zee, die nu grijs was, naar de bedrijvigheid der motorbootjes, die lagen te wachten op menschenvracht, naar de kleine inlandsche prauwen, die nog waren aanbrachten en Arabische kooplieden, die hun verleidingen omhoogriepen naar vage witte plekken: de gezichten van eenige wachtende passagiers. - Just look, Sir, zei een zachte, vriendelijke stem achter Valory. Just look, you are not obliged to buy. Over een donkere hand lag een helder, witzijden doekje gespreid en daarin lagen steenen van allerhande kleur en grootte. - I got it in 1919, I wouldn't sell it, it is a topaze, a yellow topaze, Sir, I wouldn't sell it for 50 dollars. But look here, this is a saphire, Sir, a real saphire. Valory schudde glimlachend het hoofd. - I dont want anything, old boy, zei hij, met zijn Fransch accent. - What is your name? vroeg hij en lachte den kleinen man welwillend toe. - I am Nilu, the merchant of precious stones, Sir. Every sailor knows me, Sir. I give them my stones, they need not pay me; if their wives like them, after years and years, when I see them again, they pay me, if not, they give me the stones back... Now look here, Sir. Nilu tastte met twee vingers in zijn gordel, haalde er een klein glinsterend voorwerp uit, dat hij Valory overreikte. Het was een smalle, mat-zilveren ring met een kleinen rooden steen. - It is a ruby, Sir, a little but very precious ruby. Valory bekeek den ring aandachtig. Hij was weinig ervaren in deze zaken, maar het kleine voorwerp leek hem, om zekere onverklaarbare redenen, waardevol. Hij hield het eenigen tijd peinzend in zijn hand, hij stak het tot aan het midden van zijn pink. Het moest wel een zeer fijne vrouwenhand zijn, die dezen ring kon dragen. | |
[pagina 96]
| |
- Here Nilu, take it back and keep it. Hij hield den koopman den ring toe en deze nam hem werktuigelijk aan. - No, zei Nilu, met een lichte, hoofsche buiging, you must keep it, you must give it to your fiancée. Look here, Sir, look here. Nilu deed eenige snelle passen achteruit. Hij was nu buiten het lichtschijnsel en stond geheel in het donker. In zijn linkerhand hield hij den ring met de robijn, daarachter, als een koepel, boog zich zijn rechterhand naar binnen. Als geborgen in een schrijn, gloeide de kleine steen tegen den bruinen achterwand. Een kleine roode ster schitterde. Valory keek met aandacht naar dit wonderlijk tableau. Zijn oogen schitteren nog feller, dacht hij, en wenkte den Indiër. - What is your price? vroeg hij. - O, nothing, Sir, only 20 dollars. - Only 20 dollars? I offer you 5. - O Sir, impossible, it would ruin me. O no, Sir, you can get it for 15. - Allright, I will buy it for ten, zei Valory, but hurry up, for I have no more time. - Here Sir, I give it to you for ten, because you are a very kind gentleman, but it is much more worth, much more.
Het was het laatste wat Arthur Valory aan boord van de ‘Chanti’ beleefde. Hij was nauwelijks bezitter van den ring, toen Mary hem riep. Zij was geheel gekleed, de bagage was al aan boord van het motorbootje, dat hen aan wal zou brengen. - Alles in orde? vroeg hij. - Alles, antwoordde zij en legde een hand op zijn arm. Zij stonden voor de valreep. Valory keek een laatste maal naar boven. Hij trachtte nog iets te zien van het bovendek, alles was donker, een vormlooze massa. Ik moet dit onthouden, dacht hij. Dit beeld moet ik onthouden: Mary en ik wandelend over deze dekken, | |
[pagina 97]
| |
arm in arm, zingende, genietend van de ruime, onafzienbare zee, van de groene kust, van het spel der meeuwen. Of staande op de achterboeg en droomend bij het gespat van het kielzog, bij de diepe watervoren, links en rechts, die langzaam, langzaam weer overgaan in de rustige zee, in de groene vlakte van water, eindeloos water. En haar stem moet ik onthouden, haar zachte stem. Haar laatste woorden, morgen... Zij namen ieder een kamer in Grosvernor Hotel aan Stanford Road. Het was hun laatste avond. Den volgenden morgen zou Mary naar Penang vertrekken, Arthur naar Saigon. - Jij op een Fransche hekwieler, ik in een airconditioned compartment, zei Mary lachend. Het was al bij negenen, toen zij samen in avondkleeding naar Raffles reden om te dineeren. Er was een gewilde vroolijkheid tusschen beiden. Arthur spande zich in tot zijn meest komische verhalen, maar zij wisten, dat de weemoed niet zou worden verdreven. Eenige dansen na het diner, dan stonden zij aan het strand en keken over het water. - Morgen is er weer niets dan water, Mary, zei Arthur en hij merkte hoe zijn stem loog. Het is erger dan het afscheid, zelfs erger dan het gescheiden zijn, dacht hij, deze laatste uren die men samen is. - Een wilde avond in Singapore? stelde hij voor. - Hè ja. Het vooruitzicht bevrijdde even. Zij liepen lachend langs het strand, Mary sprong nu en dan op aan zijn arm als een heel jong meisje. Terug naar Grosvernor. - Maak voort, zei Arthur, het is al over half elf. Valory wierp zijn dinner-jacket op een stoel, nam een luchtiger costuum uit zijn koffer. Bovenop lag in een zijden zakdoek gewikkeld de ring. En terwijl hij voor den spiegel stond en zijn das recht trok, ordende hij zijn gedachten en erkende de tegenstrijdigheid van zijn | |
[pagina 98]
| |
voornemens. Ik geef het haar, als zij komt, vannacht, dacht hij, maar ik wil niet dat zij komt. Moet deze laatste nacht alles bederven? En Thérèse dan? Houd ik nog van Thérèse? Hoe ziet zij eruit? Snel tastte hij in den koffer naar de plaats waar hij het portret bewaarde. Acht maanden is een lange tijd. Hij bekeek het gezichtje: smal, bleek, met groote donkere oogen. Een kind nog, met krullende haren, die naar alle kanten uitbreken. Houd ik nog van haar? Aan zijn deur werd geklopt. - Nog niet klaar? hoorde hij Mary. - Ja, ik kom. - Daar ben ik al. Hij nam haar arm en zij liepen de trap af. Ieder in een rickshaw reden zij door de stad. New-World, een groot Lunapark. Op een hooge stellage stond een man in een witte trui, gebogen over een fiets. Hij riep iets omlaag naar een groote menigte toeschouwers, wat niemand verstond. Schiettenten, een dancing, een carroussel, een tandradbaan, een rups. Mary en Arthur deden als kinderen. Er mocht geen oogenblik zijn van verveling, geen kans dat de roes werd verbroken, om de gedachten door te laten. Het gevoel van het einde moest worden gevoed, elk oogenblik, met nieuwe dwaasheden. De ring, dacht Valory, de ring. Het sloeg één uur. - De danstent, zei Arthur. - Ja, de danstent, antwoordde Mary. Maar dit werd een teleurstelling. Er hing een sfeer van onfrissche, banale zondigheid. Aan alles kleefde een geur van geld en egoïsme en ziekte. - En nu moeten kinderen gaan slapen, zei Valory en nam Mary's hand in de zijne. Nog een laatste rit langs het strand. Hij nam een open taxi. De frissche zeewind gaf koelte. Er was licht van maan en sterren. Arthur keek naar de vrouw naast hem. Hij zag haar mooie profiel, de lange wimpers. Hij zag haar smalle, vrouwelijke handen. Hij zag een glans in haar oogen. Schreide zij? Een | |
[pagina 99]
| |
oogenblik had hij een schier onweerstaanbare aandrift haar in zijn armen te nemen, zich gansch over te geven aan zijn drang, deze vrouw te bewijzen, hoe hij haar liefhad, hoezeer hij voelde dat zij één waren geworden in deze weinige weken, haar toe te fluisteren, dat hij haar nimmer zou kunnen vergeten, haar te vragen bij hem te blijven, te vluchten desnoods, met hem te deserteeren naar een eiland van eenzaamheid. - To Stanford Road, quickly, riep hij den chauffeur toe.
Toen hij den volgenden morgen was geëmbarkeerd aan boord van het kleine vrachtschip, ‘La Joie’, met beperkte passagiersaccomodatie en toen hij zich voor de twee dagen reizen had ingericht, lag Arthur Valory in een langen stoel en keek droomend over het water. Steeds weer moest hij aan de laatste oogenblikken denken. Haar zachte handdruk, haar oogen vol tranen, de snelle kus die hij op haar voorhoofd had gedrukt en hoe zij toen overijld was weggesneld en hij zelf, wezenloos, als een machine, zonder wil, overstelpd door matte, donkere gevoelens in een taxi was gestapt en later in een motorboot en aan boord van de ‘Joie’ was geklommen. Pas in zijn hut was hij weer tot zichzelf gekomen. Nu is het uit, onherroepelijk voorbij. En dan overvielen hem opnieuw de beproevingen van dien laatsten, verschrikkelijken nacht. Zij had met beide handen zijn hand genomen en zonder naar hem te kijken, met afgewend gezicht, hem goeden nacht gewenscht. Toen viel de deur van haar kamer dicht. In de lange corridor was de schemering van de roode nachtlampjes. In zijn kamer was hij voor het venster gaan staan, bang om licht te maken en zichzelf te zien in een spiegel. De toekomst, dacht Valory, denken aan de toekomst. Het leven is een aaneenrijging van episoden. Deze heeft afgedaan. We gaan een nieuwe tegemoet, wellicht een glansrijke. Mijn bevordering tot eerste luitenant tijdens het verlof, Thérèse, mijn Tonkineesche boy, die | |
[pagina 100]
| |
al die maanden op mij heeft gewacht. Théodore en Louis en Gustave en de Rue Patinat en het zwembassin. De avontuurlijke tochten door het binnenland, misschien een expeditie naar Annam, waar het weer rumoerig is. Hij maakte licht. Hij had tastbare wegen noodig voor dezen gedachtengang. Snel kleedde hij zich uit. Over zijn bloote bovenlijf trok hij de witte uniform aan met de eerste luitenantsstrepen. Zijn sjako. Hij salueerde zichzelf. Maar de glimlach was valsch, waarmede hij het spiegelbeeld bekeek, de glimlach van een ongelukkige. Dit was een dwaas spel en niemand geloofde erin, noch hij, noch het spiegelbeeld. Het eenige wezenlijke was de ring die in den koffer lag. Zal zij komen? Neen, zij zal niet komen. Zal ik gaan? Zal zij mij ontvangen? Ja, zij zal mij ontvangen. Als in een koel, donker bosch zal ik rusten in haar armen. Stop. Arthur stond met de chambercloak in zijn hand. Hij schrok op van zichzelve. Weghangen, beval een stem. Doof het licht. Ga in bed. De ring is voor Thérèse!
Had hij nadien eigenlijk geslapen? Was dat slapen, dat gedwongen toezien naar een beangstigenden chaos van beelden, dit achtervolgd worden door gevaren? Een oerwoud waaruit het gebrul van een tijger klonk, dan plotseling dat kleine houten bordeel, niets dan een groot bed en daarop een Tonkineesch meisje met een vriendelijk gezicht. Maar dat was Mary, haar handen raakten hem aan, haar handen lagen op zijn schouders, zij trok hem naar zich toe. Kom, zei ze. Maar hij wist dat achter het Singapore-deurtje die oude vrouw lag op een houten brits, met het olielampje en de lange zwartgebrande opiumpijp, die een slobberig geluid gaf als zij eraan trok. - C'est toute ma vie, zei ze en lachte. Een vreeselijke, hopelooze lach. Dan stond hij voor de troep. Thérèse's vader, zijn kolonel, trad op hem toe. - Dégradé, zei hij en trok de strepen van zijn mouw, | |
[pagina 101]
| |
rukte aan zijn epauletten. Nooit mijn degen, dacht Arthur, maar toen hij eraan wou trekken, liet de schede niet los. Drie geweerloopen waren op hem gericht. Nog twee seconden, dacht Arthur, als ik mijn sabel heb, ben ik gered. Was dat slapen geweest? Moe en verslagen was hij opgestaan en naar Mary's kamer gegaan. Hij had nog een half uur om te ontbijten. Zij liet hem binnen. De kamer geurde, háár geur. Valory stelde zich deze kamer voor in het maanlicht, als alles stil was en hij geruischloos zou zijn binnengekomen en zij haar handen op zijn gezicht had gelegd, terwijl hij neerknielde voor het bed. En opeens sprong de zekerheid hem in het gezicht: te laat. Nooit, nooit komt dit terug. Waar was nu de vreugde om de bewaarde zuiverheid, het lichte, blauwe gevoel van een zedelijke overwinning?
Twee uur 's middags: de Cap St. Jacques. Om vijf uur lag de ‘Joie’ aan de kade. Louis en Gustave stonden te wachten. - Alles wel in het garnizoen? - Volmaakt. - Thérèse? - Uitstekend. Zij verlangt naar je, maar kon niet komen. De kolonel verwacht je vanavond. Gedrieën reden zij naar Valory's hotel op de Boulevard Miche. - Tot vanavond, Arthur. Valory pakte uit. Hier waren al de oude herinneringen van vijf jaar officiersleven in de tropen. Vier jaren ervan had hij gewoond in deze twee ruime kamers, die uitzagen op de heerlijke gazons van den breeden boulevard. Maar was alles niet anders geworden? Madame kwam hem verwelkomen. Het was stil geweest in huis zonder hem. En nu zou zij den luitenant wel zeker gauw kwijt raken aan Mademoiselle Thérèse? Ja, dat kon wel zoo zijn. | |
[pagina 102]
| |
Dan kwam zijn boy, stralend, maakte een diepe buiging en ging weer zijn gang, even zwijgend, even geruischloos als vroeger. Kolonel Bromet gaf een receptie ter eere van Arthur Valory. Toen deze aankwam, was er al een groot aantal gasten, die hem hartelijk begroetten. De kolonel sloeg hem vriendschappelijk op den schouder. - Mijn eerste luitenant, zei hij lachend. Arthur keek uit naar Thérèse. - Zij maakt toilet voor je, mijn jongen, fluisterde Bromet. Van de breede trap daalde een jong meisje af met donkere, krullende haren, een bleek, smal gezichtje en oogen, waaruit groote levenslust straalde. Valory liep op haar toe, nam haar beide handen. Zij trok hem mee naar een stille kamer, omhelsde hem. - O, Arthur, wat ben ik blij, dat je weer hier bent. Valory tilde haar lachend omhoog. Zij spartelde met haar beenen, haar handen woelden in zijn haar. - Zooals vroeger, net zooals vroeger, lachte zij. - Kom, wij gaan dansen. Arthur voelde hoe de rust in hem weerkeerde. Hier toch hoorde hij thuis. Hier was zijn roeping, hier waren zijn vrienden, hier was zijn meisje, dat van hem hield, hier was zijn toekomst. - O, ik heb je veel te vertellen, Thérèse, zei hij onder het dansen. - Natuurlijk, Arthur, natuurlijk. Ga in den tuin, naar de bank, weet je nog wel, ik kom dadelijk bij je. De avondlijke stemming in den grooten villatuin. Acht maanden vervaagden. Het was Arthur of hij nooit was weg geweest. Hoe was dat wel mogelijk? En had hij niet, toen hij Thérèse kuste, een verraad gevoeld, aan zich zelve gepleegd, aan een geheim, dat hij meedroeg? Waarom verraad? Gevoelens zijn wonderlijk. Langzaam liep hij langs de bloemperken. Daar was het bruggetje over de smalle beek, die dwars door den tuin liep. Hij bleef even staan, boog over de leuning. Het | |
[pagina 103]
| |
water stroomde zacht, het spiegelde licht van de sterren, dat nauwelijks werd bewogen. Zijn hand tastte in zijn zak naar een klein voorwerp. Hij hield het voor zich uit, een hand beschuttend er achter, gelijk hij Nilu had zien doen. Daar blonk het roode lichtje van de robijn. Maar het steentje werd een traan, het werd een oog, er kwam een gezicht omheen, een mond die zacht en welluidend sprak: Arthur, met Mary's Engelsch accent. Toen liet Valory den ring vallen. Het gaf even een heldere tik in het water, alsof er iets brak, een stukje fijn glas. En een paar rimpels deden de lichtjes golven. Eén seconde maar. Dan was alles weer effen en onbewogen. |
|