Ex toto corde(1964)–Louis de Bourbon– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Echtelijke liefde Aan Gudrun Marie Er is een bloemblad gevallen op de lamp van den avond, dat blad doet mij dromen, doet mij dromend geden- ken de bloemen die jij mij bracht in de lente van het leven in je smalle, zachte, in je fluisterende handen. Er is een hond gestorven in de straat van den win- ter, laten wij heengaan van hier, over winterse wegen, krankheid en moeheid ten spijt, in het lied van den regen, je trouwe handen, liefste, in de mijne. Wil je nu al rusten? Ben je zó moe geworden? er bloeit nog geen bloem, zwart zijn nog de bomen, je wou toch aan dood en aan winter ontkomen, tastend naar warmte, liefste, je kille handen? Waarom wil je nu schuilen? Ben je bang voor de koude? maar wij zijn onderweg, wij reizen naar landen waar zon is en zee en wuivend groen langs de stran- den, zacht en warm, liefste, voor je kleumende handen. [pagina 66] [p. 66] Struikel je? Ga niet liggen op de sneeuw van de wegen. Gedenk, liefste, de nachten met geen namen te noe- men dat wij sliepen, zo jong nog, tussen sterren en bloe- men, de nachten, liefste, van je strelende handen. Heb ik je dan niet aanbeden? Je borsten? Je heupen? warmt je mijn liefde niet meer? mijn kus op je lip- pen? wek haar, herinnering - wind, voer haar niet naar de klippen van de dood, die haar wenkt met zijn ijzige handen. O hemel, hemel, die haar mij hebt gegeven om lief te hebben, om te strelen, om elkaars vreugden en droefheid te delen, een eeuwigheid lang en is dàt nu het einde, is dàt nu een leven? Vorige Volgende