Ex toto corde(1964)–Louis de Bourbon– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Moker en aambeeld Aan Jan Ipema Mij, vliegtuig, sloeg de wind van het leven, stormen over Korea's kusten; mijn ogen - nadat mijn moeder ze kuste voor 't laatst - lichtsignalen door nachten van nevel, of rood-groene lampen, verstard aan de steven. Want schip ook was ik, op de werf al gehavend gespleten door torpedo's van haat, orkanen van on- recht -. Vlieger of schipper - cockpit of voorplecht - alom en altijd, stond ik te recht voor de goden der duisternis - oost of west - Sieg Heil of V-day als het hart gekruisigd is zingen bloedloze lippen om Lily Marleen; in steppe of woestijn, alom bloeien bloemen van steen. En mijn handen, geschapen om op haar boezem te slapen hebben de stengun gericht op het bleke gezicht van een kind. Eergisteren was hij van huis gegaan, twee dagen heeft hij te velde gestaan in een hel van modder en vuur - dan thuis in zijn dorp sloeg de kerkklok het uur en een meeuw daalde neer op het strand. Want dat zelfde uur stond zijn hart in brand. [pagina 57] [p. 57] ‘Als de maan, moeder, weer op de golven drijft ben ik bij je terug!’ - maar nu ligt hij verstijfd - (‘Heer, zegen het brood uit het graan dat hier groeit op de akker, waar dit hart is verbloed en verbloeid, want brood worde uw lichaam en uw bloed worde wijn, maar voor de pijn van een moeder is die beker te klein!’) Deze zoon, Mutti, komt bij jou niet terug - mijn kleine kogel was zijn kogel te vlug. Hij droeg zo trots het uniform van soldaat. Niets is uniformer dan het grijnzend gelaat van de dood en zijn nieuw uniform: het skelet. Naast mij ligt mijn vriend op zijn strooien bed, zijn ogen, gesloten, zien vaag het portret van zijn eigen Lily Marleen - uit Devonshire, Chicago, Londen of Reikjavik. Een vliegtuig, een schip zonder haven ben ik en ik stijg, stijg boven de storm van de haat - niet te zien, niet te zien, hoe mijn schip vergaat, niet te horen, hoe mijn vliegtuig te pletter slaat dat is het enige, dat is al wat ik nog vraag. Toen de storm geluwd was, hervond ik mij in een haven van twijfel. - Wij zijn niet vrij. Wij zijn het geloof dat onze ouders beleden. Wij zullen doen wat onze ouders deden. [pagina 58] [p. 58] Wij zijn wat wij zijn gemaakt. Wie de maker is? Die ons raakt met de moker van zijn almachtige haat. Nog ben ik liever aambeeld dan wie slaat. Vorige Volgende