Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekend
[pagina 1554]
| |||||||||||||||
om 's Vaders goedertierenheid / pleitend de Maagd ten beste spreekt.
| |||||||||||||||
Op de feesten der heilige engelen
Te splendor et vir- tus Patris,
Te vi-ta Je-su córdi-um, Ab o-re qui pen-dent tu- o, Laudámus inter Ange-los. | |||||||||||||||
[pagina 1555]
| |||||||||||||||
U, Jesus, Vaders glans en kracht, / die 't leven van de harten zijt,
prijzen wij met de eng'len, die / in dienstbaarheid zien naar uw mond.
| |||||||||||||||
Ter ere van de heilige engelbewaarders
Custodes hóminum psál-limus Ange-los,
Na-túrae frá-gi- li quos Pa-ter áddi-dit Coe- léstis cómi-tes, insi-di- ánti-bus Ne suc-cúmbe- ret hó-sti-bus. | |||||||||||||||
[pagina 1556]
| |||||||||||||||
Der mensen hoeders, de engelen, zingen wij,
die onze zwakke aard God uit den hoge als
helpers heeft toegevoegd, dat ons geen boze list
van de vijanden nederwerpt.
| |||||||||||||||
Op het feest van de geboorte van den heiligen Joannes den Doper
Ut que- ant la-xis re soná re fibris
Mi- ra gestó-rum fá-mu-li tu- ó-rum, Sol-ve pollú-ti lá-bi- i re-á-tum, Sancte Jo-ánnes. | |||||||||||||||
[pagina 1557]
| |||||||||||||||
Opdat uw dienaars vrij kunnen bezingen
't heerlijke wonder van uw grote daden,
neem weg de schuld van hun besmeurde lippen,
heil'ge Joannes.
| |||||||||||||||
Ter ere van den heiligen Joseph
Te Jo-seph cé-lebrent ágmi-na coé-li-tum:
Te cuncti ré-so-nent chri-stí- adum cho-ri, Qui cla- rus mé-ri-tis, junctus es ín- | |||||||||||||||
[pagina 1558]
| |||||||||||||||
cly-tae Casto foé-de-re Vírgi- ni.
U, Joseph, viere de hemelse legerschaar,
u mogen loven de koren der christenen,
die, rijk aan deugden, in heilige echt aan de
Maagd vol glorie verbonden zijt.
Coe-li-tum Jo-seph de-cus, atque nostrae
Certa spes vi- tae, | |||||||||||||||
[pagina 1559]
| |||||||||||||||
co-luménque mundi,
Quas ti-bi lae-ti cá-nimus, be-ní-gnus Sús- ci-pe laudes. Sier van de heem'len, Joseph, van ons leven
zekere hoop, en steunpilaar der wereld,
wil in uw goedheid 't blijde lied aanvaarden
dat wij u zingen.
| |||||||||||||||
[pagina 1560]
| |||||||||||||||
Ter ere van de apostelen
|
Gij, die der wereld rechters zijt,
het ware licht van 't wereldrond, u bidden wij, diep uit het hart: aanhoort ons dringend smeekgebed. |
Vos saeculórum júdices,
et vera mundi lúmina: votis precamur córdium, audíte voces súpplicum. |
Die 't heiligdom des hemels sluit,
zijn grendels opent door uw woord; gebiedt ons zondaars te ontslaan van onze schuld, zo vragen wij. |
Qui templa caeli cláuditis,
serásque verbo sólvitis: nos a reátu nóxios solvi jubéte, quáesumus. |
Gij, wier bevel aanstonds aanhoort
wat ziekte of gezondheid brengt, geneest de ziel welke verkwijnt, vermeerdert ons in kracht van deugd; |
Praecépta quorum prótinus
languor salúsque séntiunt: sanáte mentes lánguidas, augéte nos virtútibus; |
Ut cum redíbit árbiter
in fine Christus sáeculi, nos sempitérni gáudii concédat esse cómpotes. |
Opdat, wanneer de Rechter komt,
Christus, aan 't einde van de tijd, Hij van het eeuwige geluk ons maken zal tot deelgenoot. |
Patri simúlque Fílio,
tibíque Sancte Spíritus, sicut fuit, sit júgiter saeclum per omne glória |
Den Vader, evenzeer den Zoon,
en ook aan U, o Heil'ge Geest, zoals het was, zo altijd door zij eer in alle eeuwigheid. |
Amen. | Amen. |
Ter ere van de apostelen
gedurende de paastijd
De Christi a-cérbo fú-ne-re,
Quem morte cru- de- líssima
Servi ne-cá- rant ím- pi- i.
Sermóne verax Angelus
muliéribus praedíxerat: Mox ore Christus gáudium gregi feret fidélium. |
De engel in waarachtig woord
had het den vrouwen aangezegd: Dra meldt de Heer met eigen mond zijn trouwe kudde 't blij geheim. |
Ad ánxios Apóstolos
currunt statim dum núntiae, illae micàntis óbvia Christi tenent vestígia. |
Terwijl zij 't aanstonds melden gaan
den leerlingen in hun verdriet, snellen zij voort in Christus' spoor, waar stralend Hij haar tegentreedt. |
Galiláeae ad alta móntium
se cónferunt Apóstoli, Jesúque, voti cómpotes, almo beántur lúmine. |
Naar Galilea's hoog gebergt'
begeven zich d'apostelen, daar zaligt, naar hun liefste wens, Jesus hen door zijn milde licht. |
Opdat Gij, Jesus, voor de geest
blijvende Paschavreugde zijt, bevrijd van wrede zondedood wie 't leven nu herboren zijn. |
Ut sis perénne méntibus
paschále, Jesu, gáudium, a morte dira críminum vitae renátos líbera. |
Aan God den Vader zij de eer,
en aan den Zoon, die uit de dood verrees, en aan den Paracleet, tot in der eeuwen eeuwigheid. |
Deo Patri sit glória,
et Fílio, qui a mórtuis surréxit, ac Paráclito, in sempitérna sáecula. |
Amen. | Amen. |
¶ Op de dagen tussen feesten van Hemelvaart en Pinksteren is de tekst van de laatste strofe als die van de lofzang Salutis humanae Sator, bladz. 1529-1530.
Op het feest van de apostelen petrus en paulus
Di- em be-á- tis irri-gá-vit ígni-bus,
Apo-sto-ló-rum quae co-rónat Prínci-pes,
Re- ís-que in astra lí-be-ram pandit vi- am.
De- co-ra lux ae-terni-tá- tis áu-re- am
Di- em be- á-tis irri-gá-vit ígni-bus,
A- posto- ló-rum quae co-ró-nat Prínci-pes,
Re- ís-que in astra li-be-ram pandit vi- am.
Mundi Magíster atque caeli Jánitor,
Romae paréntes arbitríque géntium, per ensis ille, hic per crucis victor necem, vitae senátum laureáti póssident. |
Der wereld leraar en die 's hemels poort bewaakt,
vaders van Rome en der volkeren gericht, door zege over dood van zwaard of kruisiging, gelauwerd zetelen in 't hof des levens zij. |
O Roma felix, quae duórum Príncipum
es consecráta glorióso sánguine: horum cruóre purpuráta céteras excéllis orbis una pulchritúdines. |
Gelukkig Rome, dat door 't glorievolle bloed
van deze beide vorsten nu geheiligd zijt! Daardoor gepurperd gaat te boven gij alleen al d'overige pracht van heel het wereldrond. |
Sit Trinitáti sempitérna glória,
honor, potéstas atque jubilátio, in unitáte quae gubérnat ómnia per univérsa aeternitátis sáecula. |
Aan Gods Drievuldigheid zij ere zonder eind,
en lof en macht en nimmer zwijgend jubellied, in onverbroken eenheid die 't heelal bestiert, door d'ongemeten eeuwen van haar eeuwigheid. |
Amen. | Amen. |
Ter ere van verscheidene martelaren
Buiten de paastijd
Pangámus, só-ci- i, géstaque fórti- a:
Gliscens fert á-nimus próme-re cánti-bus
Victó-rum genus ópti- mum.
Sanctorum mé-ri-tis íncly-ta gáudi- a
Pangámus, só-ci- i,
Gli-scens fert á-nimus próme-re cánti-bus
Victó-rum ge-nus ó-ptimum.
Hen heeft de wereld verafschuwd in ijd'le waan;
want in haar bloemloze dorre onvruchtbaarheid verachtten haar wie uw Naam, Jesus, zijn gevolgd, algoede Vorst der zaligen. |
Hi sunt, quos fátue mundus abhórruit:
hunc fructu vácuum, flóribus áridum contempsére tui nóminis ásseclae, Jesu, Rex bone cáelitum. |
Om U versmaadden zij woede en wrede pijn
en felle slagen, door mensen hun toegebracht; verscheurend marteltuig stond voor hen machteloos, liet onberoerd hun binnenste. |
Hi pro te fúrias atque minas truces
calcárunt hóminum, sáevaque vérbera: his cessit lácerans fórtiter úngula, nec carpsit penetrália. |
Zij vallen onder 't zwaard zoals de lammeren,
maar geen gemor klinkt er, geen droeve jammerklacht; hun geest, in zwijgen en zonder bekommernis, wacht met geduld het sterven af. |
Caedúntur gládiis more bidéntium:
non murmur résonat, non querimónia: sed corde impávido mens bene cónscia consérvat patiéntiam. |
Wat stem of taal vermag 't heil te beschrijven ooit
dat Gij uw martelaars als een geschenk bereidt? Nog rood van druipend bloed, worden zij rijk bekranst met sier van schone lauweren. |
Quae vox, quae póterit lingua retéxere,
quae tu Martyribus múnera práeparas? Rubri nam flúido sánguine fúlgidis cingunt témpora láureis. |
U, hoogste, enige Godheid, U bidden wij, | Te summa o Dáitas, únaque póscimus, |
ut culpas ábigas, nóxia súbtrahas:
des pacem fámulis, ut tibi glóriam annórum in sériem canant. |
van schuld te zuiv'ren ons, reddend uit alle kwaad;
schenk aan uw dienaren vrede, dat ere zij zingen in lengte van jaren U. |
Amen. | Amen. |
Ter ere van verscheidene martelaren
Gedurende de paastijd
Co- róna confi- ténti- um,
Qui respu- én- tes térre- a
Perdú-cis ad coe-lé- sti- a:
Rex glo-ri- ó- se Márty-rum,
Co-róna confi-ténti-um,
Qui respu- én- tes tér-re- a
Per-dú-cis ad coe-lésti- a:
Aurem benígnam prótinus
inténde nostris vócibus: tropháea sacra pángimus, ignósce quod delíquimus. |
Haast U met een genadig oor
te luisteren naar onze stem: van heil'ge zege zingen wij; vergeef wat wij hebben misdaan. |
Tu vincis inter Mártyres,
parcísque Confessóribus: tu vince nostra crímina, largítor indulgéntiae. |
Die in uw martelaars verwint,
belijders uwe gunst bewijst, Gij, overwin in ons het kwaad en geef ons uw barmhartigheid. |
Deo Patri sit glória,
et Fílio, qui a mórtuis surréxit, ac Paráclito, in sempitérna sáecula. |
Aan God den Vader zij de eer,
en aan den Zoon, die uit de dood verrees, en aan den Paracleet, tot in der eeuwen eeuwigheid. |
Amen. | Amen. |
¶ Op de dagen tussen de feesten van Hemelvaart en Pinksteren is de tekst van de laatste strofe als die van de lofzang Salutis humanae Sator, bladz. 1529-1530.
Ter ere van een martelaar
¶ Op het feest van den heiligen Stephanus (26 December) melodie en laatste strofe als van de lofzang Jesu Redemptor omnium, bladz. 1522-1523.
Sors et coró-na, praé-mi- um:
Laudes canéntes Márty-ris,
Absólve ne-xu crí-mi- nis.
De- us tu-ó-rum mí- li-tum
Sors et coró-na, praémi- um:
Laudes ca-néntes Már-ty-ris,
Absólve ne-xu crími-nis.
Want deze heeft der wereld vreugd
en 't lokken van haar voze dis, geacht naar hun verborgen gif, en zo de hemelvreugd bereikt. |
Hic nempe mundi gáudia,
et blanda fraudum pábula imbúta felle députans, pervénit ad caeléstia. |
Sterk trad hij kwelling tegemoet,
heeft haar met mannenmoed doorstaan, om Uwentwil stortend zijn bloed, won hij 't geschenk der eeuwigheid. |
Poenas cucúrrit fórtiter,
et sústulit viríliter: fundénsque pro te sánguinem, aetérna dona póssidet. |
Hierom, in nederig gebed
vragen wij U, algoede God: |
Ob hoc precátu súpplici
te póscimus, piíssime: |
in hoc triúmpho Mártyris,
dimítte noxam sérvulis. |
op 't feest van deze zegepraal
vergeef uw dienaren hun schuld. |
Laus et perénnis glória
Patri sit atque Fílio, Sancto simul Paráclito, in sempitérna sáecula. |
Lofprijs en glorie zonder eind
zij God den Vader en den Zoon en aan den Heil'gen Paracleet, in aller eeuwen eeuwigheid. |
Amen. | Amen. |
¶ Gedurende de Paastijd de laatste strofe als van Rex gloriose Martyrum, bladz. 1565, of van Salutis humanae Sator, bladz. 1530.
Ter ere van een heiligen belijder
¶ Indien deze lofzang niet op de sterfdag van den heilige wordt gezongen, worden de laatste twee regels van de eerste strofe als volgt gewijzigd:
hac die laetus méruit suprémos
laudis honóres. |
mag heden blijde 't eerbewijs ontvangen
van hoogste lofprijs. |
Quem pi- e laudant pópu-li per orbem,
Hac di- e lae-tus mé-ru- it be-á-tas
Scán- de-re sedes.
I - ste Confés-sor Dómi-ni, co-léntes
Quem pi- e laudant pópu-li per orbem,
Hac di- e lae-tus mé-ru- it be- á- tas
Scán- de-re sedes.
Quem pi- e laudant pó- pu-li per orbem,
Hac di- e lae- tus mé-ru-it be- á- tas
Scán- de-re se-des.
I -ste Conféssor Dómi-ni, co-léntes
Quem pi- e laudant pópu-li per orbem,
Hac di- e lae-tus mé-ru-it be-á-tas
Scán- de- re se-des.
I - ste Conféssor Dómi-ni, co-léntes
Quem pi- e laudant pópu-li per or-bem,
Hac di- e lae-tus mé-ru- it be- á-tas
Scán- de- re se-des.
Vroom en voorzichtig, nederig en zuiver,
leefde hij matig, zonder vlek van zonde, |
Qui pius, prudens, húmilis, pudícus,
sóbriam duxit sine labe vitam, |
donec humános animávit aurae
spíritus artus. |
zolang zijn adem 't samenstel bezielen
bleef van zijn mensheid. |
Cujus ob praestans méritum frequénter,
aegra quae passim jacuére membra, víribus morbi dómitis, salúti restituúntur. |
Om zijn verdiensten heerlijk worden dikwijls
leden van zieken, waar ter wereld lijdend, vrij van hun kwaal en pijn, aan de gezondheid wedergegeven. |
Noster hinc illi chorus obsequéntem
cóncinit laudem celebrésque palmas, ut piis ejus précibus juvémur omne per aevum. |
Daarom zingt nu ons koor het hem gewijde
loflied tot eer van zijn befaamde zege, dat zijn gebeden vroom ons mogen bijstaan te allen tijde. |
Sit salus illi, decus atque virtus,
qui, super caeli sólio corúscans, tótius mundi sériem gubérnat trinus et unus. |
Hem zij het heil, de luister en de sterkte,
die boven hemels troon in glans gezeten, van gans de wereld d'ordening blijft leiden, één en drievuldig. |
Amen. | Amen. |
Ter ere van een heilige maagd
¶ Gedurende de Paastijd melodie en laatste strofe als van de lofzang Tristes erant Apostoli, bladz. 1561-1562.
Quem Ma-ter il-la cónci-pit,
Quae so-la Virgo pár-tu-rit:
Haec vo-ta clemens ácci-pe.
Je-su co-ró-na Vírgi-num,
Quem Ma-ter il-la cónci-pit,
Quae so-la Virgo pártu-rit:
Haec vo-ta clemens ácci-pe.
Die tussen leliebloemen weidt,
omgeven door der maagden rei, de bruidegom vol luister, die zijn bruiden haar beloning schenkt. |
Qui pergis inter lília,
septus choréis Vírginum, Sponsus decórus glória, sponsísque reddens práemia. |
Waarheen Gij gaat, daar volgen U
de maagden, die met lofgeroep en zingend treden in uw spoor, met klank van zoete liederen. |
Quocúmque tendis, Vírgines
sequúntur, atque láudibus post te canéntes cúrsitant, hymnósque dulces pérsonant. |
U bidden smekend wij, dat Gij
aan onze zinnen geven moogt, geen weet te hebben hoe dan ook van wonden der geschondenheid. |
Te deprecámur súpplices,
nostris ut addas sénsibus nescíre prorsus ómnia corruptiónis vúlnera. |
Kracht, eer en lof en heerlijkheid
zij God den Vader met den Zoon, en ook den Heil'gen Paracleet, in aller eeuwen eeuwigheid. |
Virtus, honor, laus, glória
Deo Patri cum Fílio, Sancto simul Paráclito, in saeculórum sáecula. |
Amen. | Amen. |