| |
Ter ere van het allerheiligste sacrament
Pange lingua
Pange lingua glo-ri- ó-si
Córpo-ris mysté-ri- um,
Sangui- nísque pre-ti- ó-si,
Quem in mundi pré-ti- um
Fructus ventris gene-ró-si
Rex effú-dit gén-ti- um.
PAnge, lingua, glo-ri- ó-si
Córpo-ris mysté- ri- um,
Sangui- nísque pre-ti- ó- si,
Quem in mundi pré-ti- um
Fructus ventris ge- ne-ró- si
Rex ef-fú -dit génti-um.
Zing, mijn tong, van 't glorievolle / Lichaam het geheimenis,
| |
| |
van het Bloed ook, edel, kostbaar, / dat ter wereld losprijs eens
Hij, de vrucht van eedle schoot en / Vorst der volkeren vergoot.
Nobis datus, nobis natus
ex intácta Vírgine,
et in mundo conversátus,
sparso verbi sémine,
sui moras incolátus
miro clausit órdine. |
Ons gegeven, ons geboren
uit de ongerepte Maagd,
en verkerend op de aarde,
strooiend daar het zaad van 't woord,
sloot Hij 't einde van zijn omgang
met een wondre schikking af. |
In suprémae nocte coenae,
recúmbens cum frátribus,
observáta lege plene
cibis in legálibus,
cibum turbae duodénae
se dat suis mánibus. |
In de laatste nacht ten maaltijd
liggend met de broed'ren saam,
als de wet geheel vervuld is
door de spijzen van de wet,
geeft ten spijze aan het twaalftal
Hij Zichzelf met eigen hand. |
Verbum caro panem verum
verbo carnem éfficit;
fitque sanguis Christi merum:
et si sensus déficit,
ad firmándum cor sincérum
sola fides súfficit. |
't Woord in 't vlees maakt brood waarachtig
door zijn woord tot eigen vlees;
zuivre wijn wordt bloed van Christus;
schiet het zintuig al te kort,
om het eerlijk hart te sterken
is alleen 't geloof genoeg. |
Tantum ergo sacramentum
venerémur cérnui:
et antíquum documéntum
novo cedat rítui:
praestet fides suppleméntum
sénsuum deféctui. |
Zo groot een geheim derhalve
laat ons eren diep geneigd;
moge 't oude voorschrift wijken
voor de nieuwe eredienst;
geve het geloof het toewicht
dat den zinnen hier ontbreekt. |
Genitóri, Genitóque
laus et jubilátio,
salus, honor, virtus quoque
sit et benedíctio:
Procedénti ab utróque
compar sit laudátio. |
Hem die Vader, Hem die Zoon is,
Hun zij lof en jubelzang,
heil en eerbewijs en macht ook,
Hun zij alle zegening;
Hem die uit Hen beiden voortkomt
zij gelijke heerlijkheid. |
Amen. |
Amen. |
| |
| |
| |
Tantum ergo
Voor de zegen met het allerheiligste Sacrament kan de lofzang Tantum ergo, de twee laatste strofen van Pange lingua, ook op een van de volgende melodieën worden gezongen:
TAntum ergo Sacraméntum Vene-ré-mur cérnu - i:
Et an- tíquum do-cuméntum Novo cedat rí - tu - i:
Praestet fi - des supple- méntum Sénsu-um de-féc-tu- i
TAntum ergo Sacra-mén- tum
Ve-ne-rémur cér-nu-i:
Et an-tíquum do-cu-méntum No-vo cedat rí - tu - i:
Praestet fi - des supplemén - tum
Sen-su-um de-fec-tu - i
Amen.
Zo groot een geheim derhalve / laat ons eren diep geneigd;
moge 't oude voorschrift wijken / voor de nieuwe eredienst;
geve het geloof het toewicht / dat den zinnen hier ontbreekt.
Hem die Vader, Hem die Zoon is,
Hun zij lof en jubelzang,
heil en eerbewijs en macht ook,
Hun zij alle zegening;
Hem die uit Hen beiden voortkomt
zij gelijke heerlijkheid. |
Genitóri, Genitóque
laus et jubilátio,
salus, honor, virtus quoque
sit et benedíctio:
Procedénti ab utróque
compar sit laudátio. |
Amen. |
Amen. |
|
℣. Brood uit de hemel hebt Gij hun gegeven. |
℣. Panem de caelo praestitísti eis. |
℟. Dat alle zoetheid in zich bevat. |
℟. Omne delectaméntum in se habéntem. |
| |
| |
Orémus. - Deus, qui nobis sub Sacraménto mirábili passiónis tuae memóriam reliquísti: tríbue, quáesumus, ita nos Córporis et Sánguinis tui sacra mystéria venerári; ut redemptiónis tuae fructum in nobis júgiter sentiámus. Qui vivis et regnas. |
Laat ons bidden. - God, die ons in dit bewonderenswaardig Sacrament de gedachtenis van uw lijden hebt nagelaten; geef ons, vragen wij, de heilige geheimen van uw Lichaam en Bloed zo te vereren, dat wij de vrucht van uw verlossing gedurig in ons mogen ervaren. Gij die leeft en heerst. |
| |
Sacris solemniis
SAcris sol - émni- is juncta sint gáudi- a,
Et ex prae- córdi- is so-nent praecó-ni- a:
Re-cé-dant vé-te-ra, no-va sint ómni - a,
Corda, vo-ces et ó-pe-ra.
SAcris sol - émni - is juncta sint gáudi - a,
Et ex prae- córdi - is so-nent praecó-ni-a:
Re-cé-dant vé-te-ra, no-va sint ómni - a,
Corda, vo-ces et ó-pe-ra.
Met 't heilig feestgetij / menge zich onze vreugd
en uit de grond van 't hart / klinke ons lofgezang;
wat oud is wijke nu, / alles vernieuwe zich:
harten, stemmen, en al ons doen.
Noctis recólitur
coena novíssima,
qua Christus créditur |
Nu wordt herdacht het maal,
toen in de laatste nacht
Christus het lam der wet |
| |
| |
en 't ongezuurde brood
reikte aan de broederen,
volgens het oud bestel
eens den vaderen opgelegd. |
agnum et ázyma
dedísse frátribus,
juxta legítima
priscis indúlta pátribus. |
Na 't zinnebeeldig lam,
toen 't maal ten einde was,
heeft Hij zijn jongeren
zijn Lichaam toegereikt
- ieder ontving al wat
allen gegeven werd -
delend het zelf met eigen hand. |
Post agnum typicum,
explétis épulis,
Corpus Domínicum
datum discípulis,
sic totum síngulis
quod totum ómnibus,
ejus fatémur mánibus. |
Zo gaf den zwakken Hij
de schotel van zijn Vlees,
en aan de treurenden
de beker van zijn Bloed,
zeggend: Aanvaardt de kelk
die Ik u overreik,
en drinkt allen van deze drank. |
Dedit fragílibus
Córporis férculum,
dedit et trístibus
Sánguinis póculum,
dicens: Accípite
quod trado vásculum;
omnes ex eo bíbite. |
Zo heeft Hij ingericht
dit heilig offerfeest,
en heeft de dienst daarvan
toevertrouwd naar zijn wil
slechts aan de priesters, wien
toekomt te nemen zelf
en te reiken aan anderen. |
Sic sacrifícium
istud instítuit,
cujus offícium
commítti vóluit
solis presbyteris,
quibus sic cóngruit,
ut sumant et dent céteris. |
Brood van de engelen
wordt zo het mensenbrood;
brood uit de hemel stelt
eind aan de schaduwen.
O welk een wonder, dat
nuttigen hunnen Heer
slaven in nood en schamelheid. |
Panis angelicus
fit panis hóminum;
dat panis cáelicus
figúris términum;
o res mirábilis:
mandúcat Dóminum
pauper servus et húmilis. |
U God, drievoudig en
één, zie wij bidden U:
Kom en woon onder ons
die U zijn toegewijd;
leid ons langs uwe weg
waarheen wij willen gaan,
naar het licht dat uw woning is. |
Te, trina Déitas,
únaque, póscimus:
Sic nos tu vísita,
sicut te cólimus;
per tuas sémitas
duc nos quo téndimus,
ad lucem quam inhábitas. |
Amen. |
Amen. |
| |
| |
| |
Verbum supernum prodiens
Verbum su-pér-num pródi- ens,
Nec Patris linquens déx- te-ram,
Ad opus su- um éx- i- ens,
Ve-nit ad vi-tae véspe-ram.
Het Woord dat uit den hoge daalt / en nimmer wijkt van Vaders zij,
kwam, tot zijn arbeid uitgegaan, / aan d'avond van zijn levensgang.
In mortem a discípulo
suis tradéndus áemulis,
prius in vitae férculo
se trádidit discípulis. |
Ter dood door wie zijn leerling was
verraden aan zijn vijanden,
gaf eerst Hij als het levensbrood
Zichzelf aan de apostelkring. |
Quibus sub bina spécie
carnem dedit et sánguinem:
ut dúplicis substántiae
totum cibáret hóminem. |
Hun onder tweeërlei gedaant'
schonk Hij zijn Lichaam en zijn Bloed,
dat heel de mens zou zijn gevoed
naar dubbele zelfstandigheid. |
Se nascens dedit sócium,
convéscens in edúlium,
se móriens in prétium,
se regnans dat in práemium. |
Geboren gaf Hij tot gezel
Zichzelf, tot voedsel bij het maal,
tot losgeld bij het sterven, en
in glorie geeft Hij Zich ten loon. |
O salutaris hostia,
quae caeli pandis óstium;
bella premunt hostília:
da robur, fer auxílium. |
O offergave van ons heil,
die ons de hemelpoort ontsluit;
aan wien de vijand onderdrukt
geef uwe kracht en breng uw hulp. |
Uni trinóque Dómino,
sit sempitérna glória:
qui vitam sine término
nobis donet in pátria. |
Den enen en drievoud'gen Heer
zij ongemeten heerlijkheid;
Hij moge 't leven zonder eind
ons geven in het vaderland. |
Amen. |
Amen. |
| |
| |
| |
O salutaris hostia
De twee laatste strofen van de lofzang Verbum supernum prodiens kunnen bovendien worden gezongen op de wijze van Salutis humanae Sator, bladz. 1529, of op de volgende melodie:
O sa- lu- tá-ris Hó- sti-a,
Quae cae- li pandis ó-sti- um,
Bel-la premunt hostí- li- a.
Da ro-bur, fer au -xí- li- um.
O offergave van ons heil, / die ons de hemelpoort ontsluit;
aan wien de vijand onderdrukt / geef uwe kracht en breng uw hulp.
Den enen en drievoud'gen Heer
zij ongemeten heerlijkheid;
Hij moge 't leven zonder eind
ons geven in het vaderland. |
Uni trinóque Dómino
sit sempitérna glória:
qui vitam sine término
nobis donet in pátria. |
Amen. |
Amen. |
| |
Antifoon ‘o sacrum convivium’
O sa- crum conví-vi- um! *
in quo Christus sú- mi- tur:
re-có- li- tur me-mó- ri- a passi- ó- nis e- jus:
mens implé- tur grá- ti- a:
et fu- tú- rae gló-ri- ae
no-bis pignus da- tur,
al-le- lú- ia.
O heilig gastmaal, waarin Christus wordt genuttigd, de gedachtenis aan zijn lijden gevierd, de ziel met genade gevuld, en ons het onderpand der toekomstige heerlijkheid wordt geschonken, alleluja.
| |
| |
| |
Antifoon ‘o quam suavis est’
O quam su-á-vis est, *
Dó- mi- ne,
spí- ri- tus tu- us!
qui ut dulcé-di-nem tu- am in fí- li- os demon-strá- res,
pa-ne su- a- vís- si-mo de coe-lo praésti-to,
e-su-ri- én-tes reples bo-nis,
fa- sti-di- ó-sos dí-vi- tes
dimít- tens in- á-nes.
O hoe zacht is, Heer, uw geest, die, om uw goedertierenheid jegens uw kinderen te tonen, door allerzoetst brood dat Gij uit de hemel reikt, de hongerigen met goederen vervult, maar de verwende rijken ledig wegzendt.
| |
Ave verum
A - ve ve-rum * Corpus natum
de Ma-rí-a Vírgi-ne:
Ve-re passum, im-molátum
in cruce pro hómi-ne.
Cujus latus per-fo -rá- tum
flu-xit aqua et sángui-ne:
Esto nobis praegu-stá- tum
mor-tis in ex-á-mi-ne.
O Je-su dul-cis!
O
| |
| |
Je-su pi-e!
O Je-su, fi- li Ma-rí- ae.
Wees gegroet, waarachtig Lichaam, geboren uit de Maagd Maria;
dat waarlijk heeft geleden en aan het kruis voor den mens is geofferd;
uit welks doorboorde zijde water is gevloeid en bloed;
wees ons een zalige voorsmaak in de benauwing van de dood.
| |
Adoro te devote
A D-ó-ro te devó- te, la-tens Dé-i-tas,
Quae sub his fi-gú-ris ve-re lá-ti-tas:
Ti-bi se cor me-um to-tum súbji-cit,
Qui-a te contémplans to-tum dé-fi-cit.
Ik aanbid met eerbied U, verborgen God,
die hier onder tekens waarlijk Zich verschuilt;
aan U onderwerpt zich heel en al mijn hart,
want U schouwend weet ik dat het niets vermag.
Oog en smaak en tastzin wordt in U misleid,
het geloof steunt veilig slechts op het gehoor;
ik geloof al wat Gods Zoon verkondigd heeft,
niets is meer waar dan het woord der Waarheid zelf. |
Visus, tactus, gustus in te fállitur,
sed audítu solo tuto créditur:
credo quidquid dixit Dei Fílius,
nil hoc verbo Veritátis vérius. |
Op het kruis ging slechts uw heil'ge Godheid schuil,
hier blijft echter ook uw mensheid diep verhuld;
toch belijdend beide met een vast geloof, |
In cruce latébat sola Déitas,
at hic latet simul et humánitas;
ambo tamen credens atque cónfitens, |
| |
| |
peto quod petívit latro póenitens. |
vraag ik wat berouwvol U de rover vroeg. |
Plagas, sicut Thomas, non intúeor,
Deum tamen meum te confíteor:
fac me tibi semper magis crédere,
in te spem habére, te dilígere. |
Ik zie niet uw wonden, als eens Thomas deed,
toch wil ik belijden U als mijnen God;
doe in U geloven mij steeds meer en meer,
doe mij op U hopen, U beminnen slechts. |
O memoriále mortis Dómini,
panis vivus, vitam praestans hómini,
praesta meae menti de te vívere,
et te illi semper dulce sápere. |
O gedachtnisteken van des Heren dood,
levend Brood, dat aan den mens het leven geeft,
geef mij dat mijn geest in U zijn leven vindt,
geef hem als zijn zoetheid U te smaken steeds. |
Pie Pelicáne, Jesu Dómine,
me immúndum munda tuo Sánguine,
cujus una stilla salvum fácere
totum mundum quit ab omni scélere. |
Pelikaan vol goedheid, Jesus onze Heer,
reinig mij, onreine, door uw zuiver Bloed,
waarvan éne druppel zelfs verlossen kan
heel het wereldrond van al zijn zondigheid. |
Jesu, quem velátum nunc aspício,
oro, fiat illud quod tam sítio:
ut, te reveláta cernens fácie,
visu sim beátus tuae glóriae. |
Jesus, dien gesluierd ik hier nu aanschouw,
moge lessen, bid ik, zich mijn grote dorst;
dat ik ongesluierd ziende uw aangezicht
zalig zij door 't schouwen van uw heerlijkheid. |
Amen. |
Amen. |
| |
Ecce panis angelorum
EC-ce pa-nis Ange-lórum,
Factus ci-bus vi-a-tó-rum:
Ve-re panis fi- li- órum, Non mit-téndus cá-nibus.
2 In fi-gú-ris praest
| |
| |
gná-tur,
Cum I-sa-ac immo-lá-tur,
Agnus Paschae de-pu-tá-tur,
Da-tur manna pátri-bus
3. Bone pastor, pa-nis ve-re,
Je-su, nostri mi-se-ré-re:
Tu nos pasce, nos tu-é-re,
Tu nos bona fac vi-dé-re In ter-ra vi-vénti-um
4. Tu, qui cuncta scis et va-les,
Qui nos pascis hic mortá-les:
Tu-os i-bi commensá-les,
Cohe-ré-des et so-dá-les Fac sanctó-rum cí-vi-um.
A-men. Al-le-lú-ja.
Zie, het brood dat engelen eten,
wordt de spijs der aardse pelgrims;
waarlijk, brood der kind'ren is het,
dat men niet voor honden werpt.
Het werd eens voorzegd in beelden:
Isaac die zich schikt ten offer,
't voorschrift van het Joodse paaslam,
't manna voor de vaderen.
Goede herder, brood waarachtig,
Jesus, toon ons uw ontferming,
wil ons weiden en beschermen
in het land der levenden.
Gij, alwetend en almachtig,
hier de spijs der stervelingen,
maak ons daar de disgenoten,
van de burgers in uw rijk.
|
|