wij nu reeds deel aan de liturgie des hemels, aan de nimmer verstommende lofprijzing van Gods oneindige en onbegrijpelijke heerlijkheid en liefde.
‘Looft den Heer met de welluidende samenklank van cymbalen.’ - Als engelen en mensen tezamen zijn gekomen, en als de mensheid haar doel heeft bereikt, dan zullen zij als twee delen van één koor het blijde lied van de dankzegging zingen en met vereende stemmen de goedheid van God verheerlijken, welke in eeuwigheid over allen is uitgestort. De ene cymbaal is de hemelse natuur der engelen; de andere is de redelijke schepping der mensen. De zonde heeft de mensen van de engelen gescheiden; maar als de genade van God hen weer met elkaar zal hebben verbonden, dan zullen zij tezamen het loflied zingen, zoals de Apostel zegt: ‘Alle tong in de hemel, op aarde en onder de aarde, belijde dat Christus in de heerlijkheid van den Vader is’. Tezamen zullen zij het lied der overwinning aanheffen, omdat hun eendracht het teken is van de behaalde zege en omdat de vijand machteloos is geworden. Als deze zal zijn uitgeworpen en ten onder gebracht, zullen alle geesten zonder ophouden met eenzelfde ijver en toewijding God in alle eeuwigheid loven en prijzen. Want ‘onschoon is de lof in de mond van den zondaar’; maar dan zal er geen zondaar meer zijn. Omdat alle zonde zal zijn weggenomen, blijft slechts de verplichting om God te verheerlijken.
Deze weg tot de zaligheid wordt ons getoond door de verheven wijsheid welke is vervat in de psalmen. Deze leiden hen, die door hun hulp tot de hoogste volmaaktheid willen komen, tot steeds grotere ijver in de deugd, opdat de mens kome tot die staat en wijze van zaligheid, welke een grens stelt aan al onze gedachten en veronderstellingen, en waar zelfs onze hoogste verwachting, die immers aan alle begeren voorafgaat, onmachtig is nog iets meer te verlangen. Want de leer der psalmen getuigt, dat de rijkdom van deze zaligheid alle hoop te boven gaat.
De psalmen openen ons de toegang tot de weg der zaligheid door ons als eerste beginsel het afleggen van het kwaad te leren. Als met een uitgestrekte hand wijzen zij de dwalenden op de bijstand die hun geschonken wordt in de wet. De beloften die wij door een leven zonder schuld verwerven, tonen zij in de gelijkenis van de altijd groenende boom. Zij stellen ons het onheil voor ogen van hen die de tegenovergestelde weg begaan, en voeren zo geleidelijk tot de hoogste top der zaligheid allen die hun leiding verlangen te volgen. De lofpsalmen immers leren ons, dat, als de zonde geheel zal zijn weggenomen, al het bestaande heilig zal zijn en eenstemmig de lof van God zal zingen. Dan zullen alle schepselen, zowel de lagere als de hogere, samenkomen om één koor te vormen. Dan zal ook de redelijke natuur, die nu door de zonde is ontwricht, als een cymbaal in deze harmonie haar zoete klank doen horen. Dan zal onze natuur zich bij die der engelen scharen, en zal de hemelse heermacht, die na de verwarring van dit ogenblik opnieuw is geordend, in het openbaar en ten