| |
Over het gebed
Het gebed is de nadering tot God, het gesprek van den mens met God, zijn onmiddellijk verkeer met God. Het gebed is een noodzakelijk bestanddeel van het christelijke leven. Iedere voortgang op de weg naar de volmaaktheid gaat samen met een voortgang in het gebed. De groei van de liefde tot God is een gevolg van een grotere innigheid bij het gebed, en van de andere kant heeft iedere voortgang in het geestelijke leven een vervolmaking van het gebed ten gevolge.
Wij spreken tot God, om Hem te prijzen en te verheerlijken om wille van zijn glorie, om Hem te danken voor zijn oneindige goedheid jegens ons. om Hem onze zonden en zwakheid te belijden en om Hem geestelijke of tijdelijke gunsten te vragen. Het gebed wordt dan ook onderscheiden in lofgebed, dankgebed,
| |
| |
gebed van boetvaardigheid en smeekgebed. De hoogste vorm van het gebed is de lofprijzing van God, daar de eer van God de hoogste werkelijkheid is en alles daaraan ondergeschikt moet zijn. Ook als wij God onze schuld belijden, en Hem voor ons zelf of voor anderen, voor levenden of doden, om zijn gunsten vragen, doen wij dit uiteindelijk, opdat aan God door de grotere volmaaktheid van ons leven, ten gevolge van de vrede en het welzijn der levenden, door de geestelijke zuivering der gestorvenen, grotere eer zal worden gebracht. Het gebed, dat Christus zelf ons heeft geleerd, het Onze Vader, begint met de beden dat God in de hemel en op aarde moge worden verheerlijkt. En telkens weer herhalen wij het korte gebed, waarin wij eer brengen aan den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. (Over het lofgebed zie verder bladz. 491 vlg.; over het gebed van boetvaardigheid zie bladz. 343 vlg.; over het gebed voor geestelijke en tijdelijke belangen zie bladz. 1411.)
Een andere verdeling, volgens de wijze van bidden, is die tussen het gebed volgens vaste formules en het geïmproviseerde gebed volgens de ingeving van het hart. Men zou zich vergissen, als men de eerste vorm van gebed zou minachten of zelfs beneden de tweede zou stellen. Christus zelf heeft ons in de tekst van het Onze Vader het gebed bij uitstek geleerd. Een groot gedeelte van de gebeden der Kerk zijn ontleend aan de tekst van de heilige Schrift, in het bijzonder aan het boek der Psalmen. Naast deze bijbelse gebeden zijn reeds vroegtijdig door de Kerk voor de eredienst tal van andere gebeden vastgesteld. Voor deze gebeden der liturgie moeten wij een grote eerbied hebben. Wij mogen ons nimmer aan het openbare gebed van de Kerk onttrekken, want het is de eredienst van geheel het volk Gods vóór de hemelse troon. Bovendien bevatten deze gebeden een zuivere uitdrukking van de kerkelijke leer en van de ware godsvrucht, zodat zij tegelijkertijd een onderrichting zijn en een zekere norm van alle andere vormen van gebed. De liturgie is de leerschool geweest voor alle vroegere generaties van christenen. Wij mogen ons gelukkig prijzen, dat in onze tijd niet alleen de diepe betekenis van de gemeenschapsdienst zelf der Kerk, maar ook de waarde van de liturgie als bron van godsvrucht en gebedsleven weer ten volle wordt begrepen. (Over het liturgische gebed zie verder bladz. 1492 vlg.)
Graag bidden de christenen ook de gebeden waarin heiligen en vromen uit vroeger tijd hun geestelijke gedachten en verlangens hebben uitgesproken. Een bijzondere vorm van het gebed volgens vastgestelde teksten is ten slotte de gewoonte om dikwijls gedurende de dag, een enkel ogenblik maar, tot God te spreken door middel van zogenaamde schietgebeden (zie bladz. 172 vlg.). Door middel van deze allereenvoudigste vorm van gebed trachten velen letterlijk het gebod des Heren na te volgen: ‘Men moet altijd bidden en nooit ophouden’ (Luc. 18, 1), en hetgeen de apostel Paulus schreef: ‘Bidt zonder ophouden’ (1 Thess. 5, 17). De oude vaders hebben geleerd, dat de voortdurende herhaling van een schietgebed het zekere middel is om langzamerhand tot
| |
| |
de onafgebroken verbondenheid met God te komen en tot het woordeloze gebed van de geest. Zo kennen de oude en nieuwere geestelijke schrijvers van het Oosten de practijk van het ‘Jesusgebed’, dat ontleend is aan de uitroep van den tollenaar: Heer Jesus Christus, Zoon van God, heb medelijden met mij, arme zondaar.
Het geïmproviseerde gebed, dat ook naar zijn vorm opwelt uit het hart, is het gesprek van den mens tot God, waarin Hij op zijn eigen eenvoudige wijze God looft en dank brengt en Hem met kinderlijk vertrouwen al zijn behoeften blootlegt. Vele christenen zijn bang om, als de gelegenheid zich daartoe voordoet, in het openbaar en met hun eigen woorden anderen in het gebed voor te gaan. Menselijk opzicht althans mag geen reden zijn dit na te laten. Ook hier echter geldt, wat boven van het goede voorbeeld werd gezegd: dat onze enige beweegreden mag zijn de verheerlijking van God en de vermeerdering van de liefde tot Hem onder de mensen.
De overweging. - Het geïmproviseerde gebed, dat ophoudt een mondgebed te zijn, noemen wij het beschouwende gebed, de overweging of meditatie. Het is niet mogelijk, een algemeen geldende methode voor het beschouwende gebed aan te geven, daar de overweging moet zijn aangepast aan ieders persoonlijke geaardheid en moet zijn afgesteld op de bepaalde weg naar het volmaakte leven, welke iemand zich onder de ingeving van Gods genade heeft gekozen. Sommige geestelijke schrijvers geven voor de overweging een strenge indeling en nauwkeurige voorschriften aan; anderen menen dat zulk een methode voor velen een hinderlijke last zou zijn. Enkele oude vaders beschouwden de invloed van de fantasie, als bijvoorbeeld de visuele voorstelling van de heilige mensheid van Christus en van de gebeurtenissen die ons in de heilige Schrift worden verhaald, als een hindernis voor het beschouwende gebed; de heilige Ignatius van Loyola daarentegen prijst in zijn Geestelijke Oefeningen zulke voorstellingen aan als een zeer nuttige inleiding tot de meditatie. De ‘heilige lezing’ zoals de traditie van de monniken deze kent, is een verbinding van de lezing van de heilige Schrift en van de overweging (zie bladz. 1498 vlg.); vele nieuwere geestelijke schrijvers echter maken een scherp onderscheid tussen beide.
Ieder zal de wijze van mediteren kiezen, waartoe hij zich bijzonder voelt aangetrokken. Maar welke verschillen in methode ook bij de geestelijke schrijvers mogen bestaan, allen stemmen zij hierin overeen, dat de overweging naast de andere vormen van het gebed een noodzakelijk hulpmiddel is voor het geestelijke leven. En allen wijzen er ook op, dat voor het beschouwende gebed een zekere oefening nodig is, dat men er een bepaalde tijdsduur voor moet vaststellen (b.v. iedere dag gedurende tien minuten of een kwartier), en dat zeker de beginneling het niet zonder de hulp van een handleiding kan stellen, wil hem de meditatie niet spoedig gaan tegenstaan. Als iemand zich niet tot de overwegende lezing van de heilige Schrift bepaalt, moet hij zich daar- | |
| |
om voor zijn dagelijkse overweging een boek met aanwijzingen kiezen, dat hem bevalt en het best overeenkomt met zijn smaak en aanleg.
Het is intussen niet zo, dat hij deze keuze reeds bij de aanvang zal kunnen doen. Eerst moet hij zich de grondbeginselen van deze geestelijke kunst hebben eigen gemaakt, moet hij geleerd hebben dat hij bij de beschouwing van het goddelijke alle gedachten aan het vergankelijke en alle aardse zorgen terzijde moet zetten. Hij moet zijn zintuigen leren sluiten voor alle invloeden van buiten af. Hij mag zich niet laten leiden door stemmingen, die in hem een gevoel van wrevel of verveling wekken. Hij moet zich bewust worden, dat ook het beschouwende gebed een genade is van God, en dat hij het slechts met zijn hulp kan verrichten. Hij moet zich geheel overgeven aan de heilige wil van God en de liefde daartoe als het enige doel van zijn geestelijke inspanning beschouwen. Alle menselijke ijdelheid moet hij in het verkeer met God buitensluiten, nimmer bedacht zijn op fraaiheid van gedachten of behagen vinden in de scherpte van zijn inzicht; want dit alles is een gave van Gods goedheid en een werking van den Heiligen Geest.
De meeste geestelijke schrijvers geven de raad reeds 's avonds vóór de overweging van de volgende dag de punten van de meditatie vast te stellen of in een boek langzaam te lezen, en vóór het inslapen en aanstonds bij het ontwaken daaraan te denken. Bij het begin van de overweging moet men zich bewust in Gods tegenwoordigheid plaatsen en alle andere gedachten en zorgen terzijde plaatsen. Wordt men tijdens de overweging bijzonder getroffen door een bepaalde goede gedachte, beschouw deze dan als een ingeving van God; het is beter hierbij enige tijd te blijven verwijlen dan te trachten binnen vastgestelde tijd een langere reeks van onderwerpen te overwegen. Aan het einde van de meditatie zal men zijn gedachten in een gebed samenvatten, en ernstig het voornemen hernieuwen het geestelijk inzicht dat wij door de overweging hebben verworven, in onze daden om te zetten.
(In dit boek vindt men een aantal overwegingen aangegeven voor de voornaamste tijden van het kerkelijke jaar, voor de feesten des Heren en voor de feestdagen van de heilige Moeder van God.)
Als de laatste en hoogste vorm van het gebed moeten wij noemen het gebed van de vereniging, waartoe God enkele bevoorrechte zielen heeft uitverkoren. Het is de vereniging met God in de hoogste liefde en de opperste genieting, waarin de nabijheid van Gods heerlijkheid wordt ervaren op de innigste wijze waarop dit aan mensen in dit leven mogelijk is. In deze ware voorsmaak van de eeuwige zaligheid gaat de eigen werkzaamheid der mensen vrijwel geheel op in de genadevolle werkzaamheid van God. In vele gevallen gaat dit gebed van de vereniging gepaard met uitzonderlijke geestelijke en lichamelijke toestanden. Sint Paulus reeds heeft getuigd, dat met geen menselijke woorden de verrukking van deze vereniging met God kan worden beschreven
| |
| |
(2 Cor. 12, 3-4). Ook andere heiligen hebben haar slechts in beelden en vergelijkingen kunnen uitdrukken. Aan weinigen slechts verleent God op deze onzegbare wijze met Hem te verkeren. Deze vereniging met God staat geheel buiten de wil van de mens; vele heiligen hebben haar nimmer gekend.
| |
Enkele korte onderrichtingen over het gebed
Gij spoort ons aan, Heer, Gijzelf, en uw Heilige Geest door de uwen, dat wij zullen bidden en waken in gebed. Gij vermaant en onderricht ons in uw goedheid en barmhartigheid. Gij verlangt er naar ontferming over ons te hebben. Gij bereidt U voor, recht over ons te spreken en uw rechtvaardigheid jegens ons te oefenen opdat, wanneer wij bidden gelijk het behoort, Gij een rechtmatige reden zult kunnen voorwenden om uw barmhartigheid te doen gelden. Ja zelfs de vorm van ons gebed hebt Gij ons voorgeschreven, opdat Gij in alle functies in onze zaak zoudt kunnen optreden, als rechter zowel als als pleitbezorger. Gij hebt ons bevolen om met vertrouwen in uw naam te vragen, en om te geloven, dat wij zullen ontvangen al wat wij maar vragen. U, Heer, wordt dit door uw goedheid ingegeven; voor ons echter is het een zware noodzaak. En toch, hoewel Gij ons aanspoort, zijn wij traag; hoewel Gij ons beveelt, zijn wij nalatig; hoewel Gij ons beloften doet, geloven wij niet. Maar in uw ontferming en grote barmhartigheid schudt Gij ons uit onze traagheid en nalatigheid wakker; in uw geduld handelt Gij alsof Gij ons gebrek aan geloof niet ziet; ia zelfs, - omdat wij niet weten hoe wij moeten bidden en daartoe niet in staat zijn, - zendt Gij ons uw Heiligen Geest, die onze zwakheid te hulp komt en voor ons smeekt met onuitsprekelijke verzuchtingen. (Willem van Saint-Thierry)
Het gebed is een daad van het hart, welke zich onophoudelijk vernieuwt en nimmer eindigt. Het is de bron van de deugden. Het is het kanaal waardoor de genaden en de gaven des hemels stromen. Het is een onmerkbare vooruitgang in de deugd. Het is het licht dat de duisternissen van de geest verlicht. Het is de ondergang van de wanhoop. Het is een gevolg en een teken van de hoop die men stelt op God. Het is de uitbanning van de droefheid. (H. Joannes Climacus)
Als het lichaam een werk verricht, dan is het daar geheel en al op ingesteld, dan is het daar slechts mee bezig en dan helpen alle ledematen elkaar om dit doel te bereiken. Zo moet ook de ziel geheel en al in het gebed en in de liefde tot den Heer zijn verzonken, zich niet door andere gedachten her en derwaarts laten voeren, maar zich met volledig vertrouwen alleen aan Christus wijden. (H. Macarius de Grote)
Omdat wij uit onszelf niets goeds kunnen doen, moeten wij tot God bidden, zoals Hij het zelf in het Evangelie van Mattheus heeft gezegd: ‘Zoekt eerst het rijk van God en zijn gerechtigheid’. Dit gebed nu moeten wij aan God aanbieden op tweevoudige wijze, met de
| |
| |
mond en met de geest, overeenkomstig de twee bestanddelen van den mens, Dit vinden we uitgedrukt in het woord van den profeet: ‘Mijn hart en mijn lichaam verheugen zich in den levenden God’; en in het woord van den Apostel: ‘Zingend en juichend in uw hart voor den Heer’. Het mondgebed moeten we daarom God aanbieden met zorg, met aandacht en godsvrucht. Met zorg, opdat de woorden niet verward worden; met aandacht, opdat de geest niet afdwale tot andere gedachten; met godsvrucht, opdat de geest genoegen vinde in de lof van God. (H. Bonaventura)
Let goed op uzelf, dat ge u bij het bidden niet verheft en uw geest niet her- en derwaarts laat dwalen; maar wanneer gij tot God gaat bidden, treed dan met grote vreze en verlangen voor zijn aanschijn. Breek dan af al wat uw gedachten aan wereldse beslommeringen bindt, en ban dat alles uit uw hart. Wees als gij in gebed zijt in alles als een engel des hemels, en vecht als een man in de strijd, zodat uw gebed heilig en zuiver is, onbezoedeld en onbesmet. Zó zult ge bidden, opdat de hemelse poorten, wanneer zij dit gebed omhoog zien stijgen en naderbij zien komen, zich terstond van zelf er voor ontsluiten en de engelen het vol vreugde tegemoet snellen en het geleiden tot de troon van den gezegenden Vader. Wees steeds, als ge in gebed zijt, zó verbonden met God als de cherubim en de serafim die God zonder ophouden dienen. (H. Ephrem)
Over het gebed van de vereniging - Vele soorten van overweging zijn er, waardoor de godvruchtige ziel in U, o Christus, haar geneugte vindt en voortgang maakt; maar in geen daarvan verheugt zich mijn geest zozeer als in die waarin hij, als alles is weggevallen, de eenvoudige schouwing van het reine hart tot U alleen, o God, verheft. O de vrede, o de rust, o de blijdschap welke mijn ziel geniet in de ogenblikken dat zij tot U is gericht. Zie, als mijn geest smacht naar de heilige schouwing Gods, en volgens zijn bevattingsvermogen uw heerlijkheid, Heer, overweegt en uitspreekt, drukt de last van het lichaam minder zwaar. Het tumult der gedachten valt stil; het gewicht van sterfelijkheid en ellenden verzwakt niet langer zoals het gewoonlijk doet. Alles zwijgt; alles is tot rust gekomen. Het hart geraakt in vlam, de ziel verheugt zich, het geheugen is verjongd, het verstand ziet met ongewone helderheid. En alle geest, die ontstoken is door het verlangen uw schoonheid te aanschouwen, ziet zich gegrepen en opgevoerd tot de liefde van het onzichtbare. (Jean de Fécamp)
| |
Gebed van Fénelon om God te vragen zijn wil in ons te voltrekken
Heer, ik weet niet wat ik U moet vragen. Gij alleen weet wat ik nodig heb; Gij bemint mij meer dan ik mijzelf kan beminnen. O Vader, geef aan uw kind wat hij zelf niet weet te vragen. Ik durf U noch om een kruis, noch om vertroostingen vragen; ik kom slechts voor U staan en open U mijn
| |
| |
hart. Zie neer op mijn noden, die ik zelf niet ken; zie op hen neer, en handel volgens uw barmhartigheid. Sla mij of genees mij, doe mij gebukt gaan of richt mij op. Ik aanbid al de besluiten van uw heilige wil zonder ze te kennen. Ik zwijg en geef me als een slachtoffer aan U over. Ik verlang niets anders meer dan uw wil te volbrengen. Leer mij bidden. Bid zelf in mij.
|
|