| |
De getijden voor de overledenen op allerzielen
De vespers
De Vespers van de Gedachtenis van Alle Overleden Gelovigen op 2 November volgen onmiddellijk op de Vespers van het feest van Allerheiligen (bladz. 1167). Als aan het slot van deze Vespers Benedicamus Domino is gezongen, vangt men aanstonds aan met de antifoon Placebo Domino en de volgende psalmen (bladz. 1346 vlg.). Ook vóór de psalmen worden de antifonen in hun geheel gezongen of gezegd.
Als de antifoon na de lofzang Magnificat is herhaald, vervolgt men geknield:
Pater noster... (secreto) |
Onze Vader... (in stilte) |
℣. Et ne nos inducas in tentationem. |
℣. En leid ons niet in bekoring. |
℟. Sed libera nos a malo. |
℟. Maar verlos ons van het kwade. |
| |
| |
℣. Van de poort der hel. |
℣. A porta inferi. |
℟. Verlos, Heer, hun zielen. |
℟. Erue, Domine, animas eorum. |
℣. Dat zij rusten in vrede. |
℣. Requiescant in pace. |
℟. Amen. |
℟. Amen. |
℣. Heer, verhoor mijn gebed. |
℣. Domine, exaudi orationem meam. |
℟. En mijn geroep kome tot U. |
℟. Et clamor meus ad te veniat. |
|
Laat ons bidden. - God, Schepper en Verlosser van alle gelovigen, schenk aan de zielen van uw dienaren en dienaressen vergiffenis van alle zonden; opdat zij de kwijtschelding die zij steeds hebben verlangd, door onze vrome smeekbeden verkrijgen; Gij die leeft en heerst met God den Vader in de eenheid van den Heiligen Geest, God, door alle eeuwen der eeuwen. |
Oremus. - Fidelium, Deus, omnium Conditor et Redemptor, animabus famulorum famularumque tuarum remissionem cunctorum tribue peccatorum: ut indulgentiam, quam semper optaverunt, piis supplicationibus consequantur: Qui vivis et regnas cum Deo Patre in unitate Spiritus Sancti Deus, per omnia saecula saeculorum. |
℟. Amen. |
℟. Amen. |
|
℣. Heer, geef hun de eeuwige rust. |
℣. Requiem aeternam dona eis, Domine. |
℟. En het eeuwige licht verlichte hen. |
℟. Et lux perpetua luceat eis. |
℣. Dat zij rusten in vrede. |
℣. Requiescant in pace. |
℟. Amen. |
℟. Amen. |
| |
De metten
In stilte bidt men Onze Vader, Wees gegroet en Ik geloof in God den almachtigen Vader. Hierna volgt onmiddellijk de uitnodigingszang:
DEN KONING, voor wien alles leeft, komt, laat ons Hem aanbidden. |
REGEM, cui omnia vivunt, venite adoremus. |
Den Koning, voor wien alles leeft, komt, laat ons Hem aanbidden. |
Regem, cui omnia vivunt, venite adoremus. |
Ps. 94. Komt, laat ons jubelen in den Heer, ons verheugen in God, ons heil; laat ons voor zijn aanschijn treden met lofprijs, voor Hem jubelen met lofgezang. |
Ps. Venite, exsultemus Domino, jubilemus Deo, salutari nostro; praeoccupemus faciem ejus in confessione, et in psalmis jubilemus ei. |
| |
| |
Regem, cui omnia vivunt, venite adoremus. |
Den Koning, voor wien alles leeft, komt, laat ons Hem aanbidden. |
Quoniam Deus magnus Dominus, et Rex magnus super omnes deos: quoniam non repellet Dominus plebem suam; quia in manu ejus sunt omnes fines terrae, et altitudines montium ipse conspicit. |
Want een grote God is de Heer, en een grote Koning boven alle goden. Want de Heer zal zijn volk niet verwerpen; in zijn handen immers zijn alle grenzen der aarde, en de hoogten der bergen zijn zijn eigendom. |
Venite adoremus. |
Komt, laat ons Hem aanbidden. |
Quoniam ipsius est mare, et ipse fecit illud, et aridam fundaverunt manus ejus; venite, adoremus et procidamus ante Deum; ploremus coram Domino, qui fecit nos, quia ipse est Dominus Deus noster; nos autem populus ejus, et oves pascuae ejus. |
Want van Hem is de zee, Hij maakte haar, en zijne handen vormden het droge. Komt, laat ons God aanbidden en voor Hem ons nederwerpen, en nederknielen voor den Heer die ons maakte; want Hij is de Heer onze God, en wij zijn zijn volk, de schapen zijner kudde. |
Regem, cui omnia vivunt, venite adoremus. |
Den Koning, voor wien alles leeft, komt, laat ons Hem aanbidden. |
Hodie, si vocem ejus audieritis, nolite obdurare corda vestra, sicut in exacerbatione secundum diem tentationis in deserto; ubi tentaverunt me patres vestri, probaverunt et viderunt opera mea. |
Och, mocht gij heden horen naar zijn stem: ‘Verstokt uw harten niet zoals bij de verbittering ten dage der beproeving in de woestijn, toen uwe vaderen Mij tartten en beproefden, hoewel zij mijn werken hadden gezien’. |
Venite adoremus. |
Komt, laat ons Hem aanbidden. |
Quadraginta annis proximus fui generationi huic, et dixi: Semper hi errant corde; ipsi vero non cognoverunt vias meas; quibus juravi in ira mea; Si introibunt in requiem meam. |
Veertig jaren was Ik dit geslacht nabij, en Ik zeide: ‘Steeds dwaalt hun hart van Mij af, en zij kennen mijne wegen niet’. Daarom zwoer Ik in mijn gramschap: ‘Tot mijne rustplaats zullen zij niet ingaan’. |
Regem, cui omnia vivunt, venite adoremus. |
Den Koning, voor wien alles leeft, komt, laat ons Hem aanbidden. |
Requiem aeternam dona eis, Domine; et lux perpetua luceat eis. |
Heer, geef hun de eeuwige rust; en het eeuwige licht verlichte hen. |
Venite, adoremus. |
Komt, laat ons Hem aanbidden. |
| |
| |
Den Koning, voor wien alles leeft, komt, laat ons Hem aanbidden. |
Regem, cui omnia vivunt, venite adoremus. |
| |
De eerste nachtwake
Antifonen, psalmen en vers zoals op bladz. 1354 vlg.
1 Les (Job 7, 16-21). Gun mij wat rust, o Heer; mijn dagen zijn immers slechts ijdelheid. Wat is de mens, dat Gij zoveel belang in hem stelt, en hem uw aandacht blijft schenken? Reeds vroeg in de morgen zijt Gij bij hem en stelt hem aanstonds op de proef. Hoe lang zal het nog duren dat Gij mij niet met rust laat, mij zelfs de kans niet geeft dat ik mijn speeksel doorslik? Heb ik gezondigd, wat deed ik U, cipier der mensen? Waarom houdt Gij mij voor uw tegenstander en ben ik mijzelven tot last? Waarom neemt Gij mijn zonde niet weg en verwijdert Gij niet mijn ongerechtigheid? Zie, nu reeds slaap ik in het stof, en als Gij mij morgen vroeg komt zoeken, zal ik niet meer zijn. |
Lectio 1. Parce mihi, Domine; nihil enim sunt dies mei. Quid est homo, quia magnificas eum? aut quid apponis erga eum cor tuum? Visitas eum diluculo, et subito probas illum. Usquequo non parcis mihi, nec dimittis me, ut glutiam salivam meam? Peccavi, quid faciam tibi, o custos hominum? quare posuisti me contrarium tibi, et factus sum mihimetipsi gravis? Cur non tollis peccatum meum, et quare non aufers iniquitatem meam? Ecce nunc in pulvere dormiam; et, si mane me quaesieris, non subsistam. |
|
Beurtzang. Ik geloof dat mijn Verlosser leeft, en dat ik op de laatste dag zal opstaan uit de aarde. En met mijn vlees bekleed, zal ik God, mijn Heiland, zien. |
Resp. Credo quod Redemptor meus vivit, et in novissimo die de terra surrecturus sum. Et in carne mea videbo Deum, Salvatorem meum. |
Ik zal Hem zien, ik zelf; met eigen ogen zal ik Hem aanschouwen. - En met mijn vlees bekleed, zal ik God, mijn Heiland, zien. |
Quem visurus sum ego ipse, et non alius; et oculi mei conspecturi sunt. - Et in came mea videbo Deum, Salvatorem meum. |
|
2 Les (Job 14, 1-6). De mens, geboren uit een vrouw, leeft korte tijd en is vervuld van ellende. Hij komt op als een bloem en wordt vertrapt, hij is vluchtig als een schaduw en blijft niet wat hij is. En op zo |
Lectio 2. Homo natus de muliere, brevi vivens tempore, repletur multis miseriis. Qui quasi flos egreditur et conteritur, et fugit velut umbra, et numquam in eodem statu per- |
| |
| |
manet. Et dignum ducis super hujuscemodi aperire oculos tuos et adducere eum tecum in judicium? Quis potest facere mundum de immundo conceptum semine? Nonne tu qui solus es? Breves dies hominis sunt, numerus mensium ejus apud te est; constituisti terminos ejus, qui praeteriri non poterunt. Recede paululum ab eo, ut quiescat, donec optata veniat, sicut mercenarii, dies ejus. |
iemand acht Gij het de moeite waard uw oog te vestigen; zo iemand daagt Gij voor uw rechterstoel? Wie kan rein maken wat uit onrein zaad werd ontvangen? Zijt Gij het niet, de enige? Kort zijn de dagen van den mens. Bij U ligt het getal van zijn maanden; Gij hebt zijn grens bepaald, die hij niet kan overschrijden. Laat hem daarom nog wat rust, totdat hij zich als een huurling verheugen zal in de verlopen dag. |
Resp. Qui Lazarum resuscitasti a monumento foetidum, tu eis, Domine, dona requiem et locum indulgentiae. |
Beurtzang. Gij, die Lazarus, toen hij reeds tot ontbinding overging, hebt gewekt uit het graf, geef hun, Heer, de rust en het oord van vergiffenis. |
Qui venturus es judicare vivos et mortuos, et saeculum per ignem. - Tu eis, Domine, dona requiem et locum indulgentiae. |
Gij, die zult komen om te oordelen levenden en doden, en de wereld door het vuur. - Geef hun, Heer, de rust en het oord van vergiffenis. |
|
Lectio 3. Pelli meae, consumptis carnibus, adhaesit os meum, et derelicta sunt tantummodo labia circa dentes meos. Miseremini mei, miseremini mei, saltem vos, amici mei, quia manus Domini tetigit me. Quare persequimini me sicut Deus, et carnibus meis saturamini? Quis mihi tribuat ut scribantur sermones mei? Quis mihi det ut exarentur in libro, stylo ferreo et plumbi lamina, vel celte sculpantur in silice? Scio enim quod redemptor meus vivit, et in novissimo die de terra surrecturus sum; et rursum circumdabor pelle mea, et in carne |
3 Les (Job 19, 20-27). Mijn vlees is weggeteerd, ik ben vel over been; er zijn alleen nog lippen rond mijn tanden. Ontfermt u over mij, ontfermt gij u tenminste over mij, mijn vrienden, want de hand des Heren heeft mij geraakt. Waarom vervolgt gij mij gelijk God dit deed, en verzadigt gij u aan mijn vlees? Wie geeft mij tijd mijn woorden neer te schrijven, op te tekenen in een boek, met ijzeren stift en op een loden plaat, of met een beitel te griffen in een steen? Want ik weet, dat mijn Verlosser leeft, en dat ik op de jongste dag zal opstaan uit de aarde; en wederom zal ik met huid worden overtrokken, en met mijn vlees be- |
| |
| |
kleed zal ik God zien. Ik zal Hem zien, ik zelf; met eigen ogen zal ik Hem aanschouwen. Deze verwachting koester ik diep in mijn hart. |
mea videbo Deum meum. Quem visurus sum ego ipse, et oculi mei conspecturi sunt, et non alius. Reposita est haec spes mea in sinu meo. |
|
Beurtzang. Heer, als Gij ten oordeel komt over de aarde, waar berg ik mij dan voor uw gramschap? Want al te zeer heb ik gezondigd in mijn leven. |
Resp. Domine quando veneris judicare terram, ubi me abscondam a vultu irae tuae? Quia peccavi nimis in vita mea. |
Ik ben ontzet over wat ik bedreef, en beschaamd sta ik voor U. Als Gij ten oordeel komt, veroordeel mij dan niet. - Want al te zeer heb ik gezondigd in mijn leven. |
Commissa mea pavesco, et ante te erubesco. Dum veneris judicare, noli me condemnare. - Quia peccavi nimis in vita mea. |
Heer, geef hun de eeuwige rust; en het eeuwige licht verlichte hen. - Want al te zeer heb ik gezondigd in mijn leven. |
Requiem aeternam dona eis, Domine; et lux perpetua luceat eis. - Quia peccavi nimis in vita mea. |
| |
De tweede nachtwake
Antifonen, psalmen en vers zoals op bladz. 1361 vlg.
4 Les. Uit het boek van den heiligen bisschop Augustinus over de zorg voor de doden (hoofdst. 2 en 3). - De verzorging van de begrafenis en de klas en plechtigheid der uitvaart zijn meer een troost voor de levenden dan een hulp voor de doden. Toch moeten daarom de lichamen der overledenen niet achteloos worden weggeworpen, vooral niet van de rechtvaardigen en gelovigen, wier geest zich daarvan op heilige wijze als van een werktuig of instrument heeft bediend tot allerlei goede werken. Indien immers een kleed of ring van een vader, of wat dan ook, voor de nakomelingen des te meer waarde heeft naarmate hun liefde voor de ouders groter is, moet men zeker de lichamen |
Lectio 4. Ex libro sancti Augustini episcopi de cura pro mortuis gerenda. - Curatio funeris, conditio sepulturae, pompa exsequiarum magis sunt vivorum solatia, quam subsidia mortuorum. Nec ideo tamen contemnenda et abjicienda sunt corpora defunctorum, maximeque justorum ac fidelium, quibus tamquam organis et vasis ad omnia bona opera sancte usus est spiritus. Si enim paterna vestis et anulus, ac si quid hujusmodi, tanto carius est posteris, quanto erga parentes major affectus, nullo modo ipsa spernenda sunt corpora, quae utique multo familiarius atque conjunc- |
| |
| |
tius quam quaelibet indumenta gestamus. Haec enim non ad ornamentum vel adjutorium, quod adhibetur extrinsecus, sed ad ipsam naturam hominis pertinent. Unde et antiquorum justorum funera officiosa pietate curata sunt, et exsequiae celebratae, et sepultura provisa; ipsique, cum viverent, de sepeliendis vel etiam transferendis suis corporibus filiis mandaverunt. |
niet minachten, die wij ongetwijfeld veel inniger met ons verbonden ronddragen dan welk kledingstuk ook. Want het lichaam werd ons niet geschonken als een sieraad of uiterlijk hulpmiddel, maar het behoort tot het wezen zelf van den mens. Daarom werd ook vroeger de begrafenis der rechtvaardigen met gedienstige vroomheid verzorgd, werd hun uitvaart gevierd en voor hun teraardebestelling zorg gedragen; en zij zelf gaven bij hun leven aan hun kinderen bevelen aangaande de begrafenis en zelfs aangaande het overbrengen van hun lichaam. |
|
Resp. Memento mei, Deus, quia ventus est vita mea, nec aspiciat me visus hominis. |
Beurtzang. Gedenk mij, Heer, want als de wind is mijn leven, en geen mensenoog zal mij nog aanschouwen. |
De profundis clamavi ad te, Domine; Domine, exaudi vocem meam. - Nec aspiciat me visus hominis. |
Uit de diepten roep ik tot U, Heer; Heer, hoor mijn klagen. - En geen mensenoog zal mij nog aanschouwen. |
|
Lectio 5. Recordantis et precantis affectus cum defunctis a fidelibus carissimis exhibetur, eum prodesse non dubium est iis, qui cum in corpore viverent, talia sibi post hanc vitam prodesse meruerunt. Verum, etsi aliqua necessitas vel humari corpora, vel in sacris locis humari nulla data facultate permittat, non sunt praetermittendae supplicationes pro spiritibus mortuorum. Quas faciendas pro omnibus in christiana et catholica societate defunctis, etiam tacitis eorum nominibus, sub generali commemoratione suscepit Eccle- |
5 Les (hoofdst. 4). Er valt niet aan te twijfelen dat de herdenking en het gebed voor de afgestorvenen door de gelovigen die hun dierbaar waren, ten goede komt aan hen die tijdens hun leven verdienden daarvan na hun dood voordeel te hebben. Het kan voorkomen, dat er geen gelegenheid bestaat de lichamen te begraven, of bij te zetten op gewijde grond; maar daarom moet men niet nalaten voor de zielen der afgestorvenen te bidden. De Kerk heeft op zich genomen in een algemene herdenking te bidden voor allen, die in de christelijke en katholieke gemeenschap zijn ontslapen, ook al zijn hun namen onbekend; opdat, indien de afge- |
| |
| |
storvenen geen ouders, kinderen, familieleden of vrienden hebben, deze gebeden door de ene, gemeenschappelijke, tedere moeder worden verricht. Wanneer echter deze smeekbeden voor de overledenen, uit oprecht geloof en godsvrucht verricht, zouden ontbreken, dan meen ik, dat het hun zielen niets zou baten, op welke plaats ook hun levenloze lichamen werden neergelegd. |
sia; ut quibus ad ista desunt parentes, aut filii, aut quicumque cognati vel amici, ab una eis exhibeantur pia matre communi. Si autem deessent istae supplicationes, quae fiunt recta fide ac pietate pro mortuis, puto quod nihil prodesset spiritibus eorum, quamlibet in locis sanctis exanima corpora ponerentur. |
|
Beurtzang. Wee mij, o Heer, want al te zeer heb ik gezondigd in mijn leven. Wat moet ik, arme, doen; waar zal ik vluchten dan tot U, mijn God? Ontferm U over mij, wanneer Gij komt ten jongsten dage. |
Resp. Hei mihi, Domine, quia peccavi nimis in vita mea. Quid faciam, miser? ubi fugiam, nisi ad te, Deus meus? Miserere mei, dum veneris in novissimo die. |
Mijn ziel is zeer geschokt; doch Heer, kom haar te hulp. - Ontferm U over mij, wanneer Gij komt ten jongsten dage. |
Anima mea turbata est valde, sed tu, Domine, succurre ei. - Miserere mei, dum veneris in novissimo die. |
|
6 Les (hoofdst. 18). Als dit nu zo is, laat ons dan overtuigd zijn dat aan de overledenen wien wij onze zorgen wijden, niets ten goede komt dan hetgeen wij voor hen afsmeken hetzij door het offer des altaars, hetzij door gebed en aalmoes; hoewel dit niet tot voordeel is van allen voor wie het wordt verricht, maar slechts van hen voor wie bij hun leven bereid wordt, dat het hun tot voordeel strekt. Maar omdat wij niet kunnen onderscheiden wie dit zijn, moeten wij het doen voor alle wedergeborenen, opdat niemand van hen, die door deze weldaden moeten en kunnen worden bereikt, worde vergeten. Het is immers beter dat er overtollige gebeden zijn voor hen, wien zij |
Lectio 6. Quae cum ita sint, non existimemus ad mortuos, pro quibus curam gerimus, pervenire, nisi quod pro eis sive altaris, sive orationum, sive eleemosynarum sacrificiis solemniter supplicamus; quamvis non pro quibus fiunt, omnibus prosint, sed iis tantum pro quibus, dum vivunt, comparatur ut prosint. Sed quia non discernimus qui sunt, oportet ea pro regeneratis omnibus facere, ut nullus eorum praetermittatur, ad quos haec beneficia possint et debeant pervenire. Melius enim supererunt ista eis, quibus nec obsunt nec prosunt, quam eis deerunt, |
| |
| |
quibus prosunt. Diligentius tamen facit haec quisque pro necessariis suis, quo pro illo fiat similiter a suis. Corpori autem humando quidquid impenditur, non est praesidium salutis, sed humanitatis officium, secundum affectum quo nemo umquam carnem suam odio habet. Unde oportet ut quam potest pro carne proximi curam gerat, cum ille inde recesserit, qui gerebat. Et si haec faciunt qui carnis resurrectionem non credunt, quanto magis debent facere qui credunt; ut corpori mortuo, sed tamen resurrecturo et in aeternitate mansuro, impensum ejusmodi officium sit etiam quodammodo ejusdem fidei testimonium. |
noch schaden, noch baten, dan dat zij zouden ontbreken aan hen, wien zij ten voordeel zijn. Ieder doet dit met des te meer ijver voor zijn dierbaren, opdat de zijnen hetzelfde voor hem zouden doen. Al wat echter besteed wordt aan de begrafenis van het lichaam, baat niets voor de zaligheid, maar is een plicht van menslievendheid, volgens welke immers niemand ooit zijn eigen vlees haat. Daarom past het naar best vermogen zorg te dragen voor het lichaam van den naaste, wanneer hij die dit lichaam bewoonde, het verlaten heeft. En wanneer zij dit doen, die niet in de opstanding van het vlees geloven, hoeveel te meer dan degenen die geloven; op deze wijze immers wordt zulk een dienstbetoon, bewezen aan een lichaam, dat wel gestorven is, maar dat zal verrijzen en eeuwig leven bezitten, ook enigszins een getuigenis van het geloof in deze waarheid. |
|
Resp. Ne recorderis peccata mea, Domine, dum veneris judicare saeculum per ignem. |
Beurtzang. Gedenk mijn zonden niet, o Heer, als Gij komt om de wereld te oordelen door het vuur. |
Dirige, Domine, Deus meus, in conspectu tuo viam meam. - Dum veneris judicare saeculum per ignem. |
Richt, Heer mijn God, mijn weg voor uw aanschijn. - Als Gij komt om de wereld te oordelen door het vuur. |
Requiem aeternam dona eis, Domine; et lux perpetua luceat eis. - Dum veneris judicare saeculum per ignem. |
Heer, geef hun de eeuwige rust; en het eeuwige licht verlichte hen. - Als Gij komt om de wereld te oordelen door het vuur. |
| |
De derde nachtwake
Antifonen, psalmen en vers zoals op bladz. 1368 vlg.
Lectio 7. De epistola prima beati Pauli apostoli ad Corinthios. - Si Christus praedicatur quod re- |
7 Les. Uit de eerste brief van den heiligen apostel Paulus aan de Corinthiërs (15, 12-22). - Indien van Christus gepredikt |
| |
| |
wordt, dat Hij van de doden is opgestaan, hoe kunnen dan sommigen onder u zeggen: De opstanding der doden is onmogelijk? Indien immers de opstanding der doden onmogelijk is, dan is ook Christus niet verrezen. Maar indien Christus niet is verrezen, dan is onze prediking ijdel, ijdel ook uw geloof. Dan blijken wij bovendien valse getuigen van God te zijn, omdat wij tegen God in hebben getuigd, dat Hij Christus heeft opgewekt; terwijl Hij Hem niet heeft opgewekt, als er inderdaad geen doden verrijzen. Want zo er geen doden verrijzen, dan is ook Christus niet verrezen. En zo Christus niet verrezen is, dan is uw geloof zonder nut en zijt gij nog in uw zonden; dan zijn ook verloren zij die in Christus ontslapen zijn. Indien wij alleen voor dit leven onze hoop stellen op Christus, zijn wij de meest beklagenswaardigen van de mensen. Maar neen, Christus is opgestaan van de doden, als Eersteling onder hen die ontslapen zijn; want gelijk door een mens de dood is gekomen, daarom is ook door een Mens de opstanding der doden. En gelijk allen sterven door hun gemeenschap met Adam, zo zullen ook allen door hun gemeenschap met Christus herleven. |
surrexit a mortuis, quomodo quidam dicunt in vobis quoniam resurrectio mortuorum non est? Si autem resurrectio mortuorum non est, neque Christus resurrexit. Si autem Christus non resurrexit, inanis est ergo praedicatio nostra, inanis est et fides vestra. Invenimur autem et falsi testes Dei, quoniam testimonium diximus adversus Deum quod suscitaverit Christum; quem non suscitavit, si mortui non resurgunt. Nam, si mortui non resurgunt, neque Christus resurrexit. Quod si Christus non resurrexit, vana est fides vestra, adhuc enim estis in peccatis vestris; ergo et qui dormierunt in Christo perierunt. Si in hac vita tantum in Christo sperantes sumus, miserabiliores sumus omnibus hominibus. Nunc autem Christus resurrexit a mortuis, primitiae dormientium; quoniam quidem per hominem mors, et per hominem resurrectio mortuorum. Et sicut in Adam omnes moriuntur, ita et in Christo omnes vivificabuntur. |
|
Beurtzang. Angst voor de dood ontstelt mij, die dagelijks zondig en dit niet berouw. Omdat in het dodenrijk geen verlossing is, ontferm U mijner, God, en wees mijn heil. |
Resp. Peccantem me quotidie et non me poenitentem, timor mortis conturbat me. Quia in inferno nulla est redemptio, miserere mei, Deus, et salva me. |
God, verlos mij door uw Naam, en schaf mij recht door uw kracht. - Omdat in het dodenrijk geen verlossing is, ontferm |
Deus, in nomine tuo salvum me fac, et in virtute tua libera me. - Quia in inferno nulla est redemp- |
| |
| |
tio, miserere mei, Deus, et salva me. |
U mijner, God, en wees mijn heil. |
|
Lectio 8. Sed dicet aliquis: Quomodo resurgunt mortui? qualive corpore venient? Insipiens, tu quod seminas non vivificatur, nisi prius moriatur. Et quod seminas, non corpus quod futurum est seminas, sed nudum granum, ut puta, tritici aut alicujus ceterorum; Deus autem dat illi corpus sicut vult, et unicuique seminum proprium corpus. Non omnis caro eadem caro, sed alia quidem hominum, alia vero pecorum, alia volucrum, alia autem piscium; et corpora caelestia et corpora terrestria, sed alia quidem caelestium gloria, alia autem terrestrium. Alia claritas solis, alia claritas lunae, et alia claritas stellarum; stella enim a stella differt in claritate. Sic et resurrectio mortuorum. Seminatur in corruptione, surget in incorruptione; seminatur in ignobilitate, surget in gloria; seminatur in infirmitate, surget in virtute; seminatur corpus animale, surget corpus spiritale. |
8 Les (15, 35-44). Maar, zal iemand zeggen: Op welke wijze verrijzen de doden, met wat voor lichaam komen zij terug? Gij dwaas! Wat gij zelf zaait, wordt niet levend, zo het niet gestorven is; bovendien, wat gij zaait is niet de uitwendige gestalte die te voorschijn treedt, doch een naakte korrel, bijvoorbeeld van graan of iets anders; maar God geeft er een gestalte aan zoals het Hem behaagt, en wel aan ieder zaad zijn eigen gestalte. Alle vlees is niet hetzelfde; maar anders is dat van mensen, anders dat van het vee, van vogels en vissen. Er zijn hemellichamen en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse. Anders is de glans van de zon, anders is de glans van de maan, anders de glans van de sterren; zelfs de ene ster verschilt van de andere in glans. Zo is het ook met de opstanding der doden. Het wordt gezaaid in bederf, maar het verrijst onbederfelijk; het wordt gezaaid in oneer, maar het verrijst in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, maar het verrijst in kracht; een dierlijk lichaam wordt gezaaid, maar een geestelijk lichaam verrijst. |
|
Resp. Domine, secundum actum meum noli me judicare. Nihil dignum in conspectu tuo egi; ideo deprecor majestatem tuam, ut tu, Deus, deleas iniquitatem meam. |
Beurtzang. Heer, oordeel mij niet naar mijn doen. Wat ik voor uw ogen heb gedaan, is zonder waarde; daarom bid ik uw Majesteit, dat Gij, o God, mijn zonde uitwist. |
Amplius lava me, Domine, ab injustitia mea, et a |
Was mij meer en meer van mijn ongerechtigheid, o Heer, en |
| |
| |
zuiver mij van mijn schuld. - Dat Gij, o God, mijn zonde uitwist. |
delicto meo munda me. - Ut tu, Deus, deleas iniquitatem meam. |
|
9 Les (15, 51-58). Zie, ik verkondig u een geheim: wel zullen wij allen verrijzen, maar wij zullen niet allen veranderd worden. In een ogenblik, in een oogwenk, bij het laatste bazuingeschal zullen de doden verrijzen in onvergankelijkheid en zullen wij veranderd worden. Want dit vergankelijke moet bekleed worden met onvergankelijkheid, en dit sterfelijke bekleed met onsterfelijkheid. En als dan dit sterfelijke bekleed is met onsterfelijkheid, dan zal het woord in vervulling gaan dat er geschreven staat: Verzwolgen is de dood in overwinning. Waar is nu, dood, uw overwinning? Waar is, dood, uw prikkel? De prikkel van de dood is de zonde; en de zonde oefent zulk een macht uit door de wet. Maar dank zij aan God, die ons de overwinning heeft gegeven door onzen Heer Jesus Christus. En daarom mijn geliefde broeders, staat onbeweeglijk vast; weest te allen tijde rijk in het werk des Heren, in de overtuiging dat uw arbeid niet tevergeefs is in den Heer. |
Lectio 9. Ecce mysterium vobis dico: omnes quidem resurgemus, sed non omnes immutabimur. In momento, in ictu oculi, in novissima tuba; canet enim tuba, et mortui resurgent incorrupti, et nos immutabimur. Oportet enim corruptibile hoc induere incorruptionem, et mortale hoc induere immortalitatem. Cum autem mortale hoc induerit immortalitatem, tunc fiet sermo qui scriptus est: Absorpta est mors in victoria. Ubi est, mors, victoria tua? ubi est, mors, stimulus tuus? Stimulus autem mortis peccatum est, virtus vero peccati lex. Deo autem gratias, qui dedit nobis victoriam per Dominum nostrum Jesum Christum. Itaque, fratres mei dilecti, stabiles estote et immobiles; abundantes in opere Domini semper, scientes quod labor vester non est inanis in Domino. |
|
Beurtzang. Bevrijd mij, Heer, van de eeuwige dood op die vreselijke dag; als hemel en aarde geschokt worden; als Gij komt om de wereld te oordelen door het vuur. |
Resp. Libera me, Domine, de morte aeterna, in die illa tremenda; quando caeli movendi sunt et terra. Dum veneris judicare saeculum per ignem. |
Ik sidder van angst en vrees, wanneer het oordeel nadert en de komende wraak. - Als hemel en aarde geschokt worden. |
Tremens factus sum ego et timeo, dum discussio venerit atque ventura ira. - Quando caeli movendi sunt et terra. |
Welk een dag, dag van gramschap, van onheil en ellende, |
Dies illa, dies irae, calamitatis et miseriae, dies mag- |
| |
| |
na et amara valde. - Dum veneris judicare saeculum per ignem. |
grote dag vol bitterheid. - Als Gij komt om de wereld te oordelen door het vuur. |
Requiem aeternam dona eis, Domine; et lux perpetua luceat eis. |
Heer, geef hun de eeuwige rust; en het eeuwige licht verlichte hen. |
Libera me, Domine, de morte aeterna, in die illa tremenda; quando caeli movendi sunt et terra. Dum veneris judicare saeculum per ignem. |
Bevrijd mij, Heer, van de eeuwige dood op die vreselijke dag; als hemel en aarde geschokt worden; als Gij komt om de wereld te oordelen door het vuur. |
| |
De lauden
Als de Lauden niet onmiddellijk volgen op de Metten, bidt men in stilte Onze Vader en Wees gegroet.
De Lauden zijn geheel zoals op bladz. 1375 vlg. werd aangegeven. Als de antifoon na de lofzang Benedictus is herhaald, bidt men knielend de gebeden, waarmede de Vespers werden besloten (bladz. 1385).
|
|