Want zie, de koningen der aarde waren bijeengekomen * en deden tezamen een aanval. Zij zagen haar en waren verbaasd, verbijsterd en ontsteld, * ontzetting heeft hen gegrepen.
Er waren weeën als van een barende; * zo verbrijzelt Gij in stormwind de schepen van Tharsis.
Gelijk wij het hoorden, zo zien wij het nu in de stad van den God der heerscharen, in de stad van onzen God; * God heeft haar voor eeuwig gegrondvest.
Wij ontvingen, God, uw ontferming * in het midden van uw tempel.
Gelijk uw Naam, o God, zo reikt uw roem tot de grenzen der aarde; * vol gerechtigheid is uw rechterhand.
Dat de berg Sion zich verheuge, en jubelen de dochters van Juda * om wille van uw gerichten, Heer.
Gaat rond Sion en volgt de wallen; * verkondigt het op zijn torens.
Richt uw hart op zijn muren, * en betreedt zijn huizen om het aan het nageslacht te verhalen:
Dat God hier woont, onze God in eeuwigheid en voor altijd en immer; * Hij zal ons leiden voor eeuwig.