| |
Getijden op het feest van Christus koning
De Eerste Vespers zijn gelijk aan de Tweede Vespers, bladz. 925, behalve hetgeen daar afzonderijk voor de Eerste Vespers is aangegeven.
¶ In de Completen wordt op Zaterdag en Zondag de lofzang met de volgende lofprijzing besloten:
Jesu, tibi sit gloria,
qui sceptra mundi temperas,
cum Patre et almo Spiritu,
in sempiterna saecula. |
U, Jesus, zij de eer, die stiert
de scepters op het wereldrond,
met Vader en met milden Geest,
in ongemeten eeuwigheid. |
Amen. |
Amen. |
| |
De lauden
Pater. Ave. |
Onze Vader. Wees gegroet. |
Deus, in adjutorium. |
God, kom mij te hulp. |
|
1 Ant. |
1 Ant. |
SUSCITABIT * Deus caeli regnum quodcomminuet et consumet universa regna, et ipsum stabit in aeternum. |
VERWEKKEN zal * de God des hemels een rijk, dat zal verbrijzelen en vernietigen alle rijken; en zelf zal het stand houden in eeuwigheid. |
De psalmen zoals op Zondag, bladz. 106.
2 Ant. Dedit ei Dominus * potestatem et honorem et regnum; et omnes populi, tribus et linguae ipsi servient. |
2 Ant. De Heer heeft Hem gegeven * macht en eer en koningschap; en alle volken, stammen en talen zullen Hem dienen. |
3 Ant. Exibunt aquae vivae * de Jerusalem; et erit |
3 Ant. Levende wateren zullen uitgaan * van Jerusalem; en de |
| |
| |
Heer zal Koning zijn over geheel de aarde. |
Dominus Rex super omnem terram. |
4 Ant. Verheerlijkt zal Hij worden * tot aan de grenzen der aarde, en Hij zal vrede zijn. |
4 Ant. Magnificabitur * usque ad terminos terrae, et erit iste pax. |
5 Ant. Volk en rijk * dat U niet dient, zal ten gronde gaan; en de volken zullen met verwoesting worden verdelgd. |
5 Ant. Gens et regnum * quod non servierit tibi, peribit; et gentes solitudine vastabuntur. |
| |
Kapittel Col. 1, 12-13
Broeders: wij zeggen dank aan den Vader, die ons waardig heeft gemaakt deel te hebben aan het lot der heiligen in het volle licht, die ons ontrukt heeft aan de macht der duisternis, en ons heeft overgebracht naar het rijk van zijn beminden Zoon. ℟. Gode zij dank. |
Fratres: Gratias agimus Deo Patri, qui dignos nos fecit in partem sortis sanctorum in lumine, qui eripuit nos de potestate tenebrarum, et transtulit in regnum Filii dilectionis suae. ℟. Deo gratias. |
| |
Lofzang
Zijn roemrijk vaandel in triomf
ontplooit ons Christus nu alom;
komt, volken, biddend rond Hem staan,
en juicht Hem toe, der vorsten Vorst. |
Vexilla Christus inclyta
late triumphans explicat:
gentes, adeste supplices,
Regique regum plaudite. |
Niet nederlaag, geweld of vrees
brachten de rijken aan zijn voet;
geheven aan de hoge stam
trok alles Hij door liefdekracht. |
Non ille regna cladibus,
non vi metuque subdidit:
alto levatus stipite,
amore traxit omnia. |
O driemaal zalig is de staat,
waar Christus wettig heerst, en waar
zijn wetten, wonderbaar aan d'aard
gegeven, men te volgen zoekt. |
O ter beata civitas
cui rite Christus imperat,
quae jussa pergit exsequi
edicta mundo caelitus! |
Daar brandt geen goddeloze krijg,
en vrede vestigt elk verbond;
daar heerst de zoete eendracht en
genieten burgers veiligheid. |
Non arma flagrant impia,
pax usque firmat foedera,
arridet et concordia,
tutus stat ordo civicus. |
Daar stut de trouw de huwelijksband,
de jeugd groeit er in reinheid op,
de kuise drempels bloeien er
in tooi van huiselijke deugd. |
Servat fides connubia,
juventa pubet integra,
pudica florent limina
domesticis virtutibus. |
| |
| |
Optata nobis splendeat
lux ista, Rex dulcissime;
te, pace adepta candida,
adoret orbis subditus. |
Ontsteek voor ons, o liefste Vorst,
de glans van dit verlangde licht;
dat in des vredes zegen U
de aarde nederig aanbidt. |
Jesu, tibi sit gloria,
quisceptra mundi temperas,
cum Patre, et almo Spiritu,
in sempiterna saecula. |
U, Jesus, zij de eer, die stiert
de scepters op het wereldrond,
met Vader en met milden Geest,
in ongemeten eeuwigheid. |
Amen. |
Amen. |
℣. Multiplicabitur ejus imperium. ℟. Et pacis non erit finis. |
℣. Vermeerderen zal zich zijn heerschappij. ℟. En aan de vrede zal geen einde zijn. |
Ant. Fecit nos Deo * et Patri suo regnum, primogenitus mortuorum, et Princeps regum terrae, alleluja. |
Ant. Hij heeft ons gemaakt * voor God en zijn Vader tot een koningschap, Hij de eerstgeborene uit de doden en de Vorst van de koningen der aarde, alleluja. |
Lofzang Benedictus, bladz. 115.
Domine, exaudi. |
Heer, verhoor. |
|
Oremus. - Omnipotens sempiterne Deus, qui in dilecto Filio tuo, universorum Rege, omnia instaurare voluisti: concede propitius; ut cunctae familiae gentium, peccati vulnere disgregatae, ejus suavissimo subdantur imperio: Qui tecum vivit et regnat. |
Laat ons bidden. - Almachtige, eeuwige God, die in uw beminden Zoon, den Koning van het heelal, alles hebt willen herstellen; verleen goedgunstig, dat alle gemeenschappen der volken, die door de wonde der zonde in verdeeldheid leven, zich aan zijn zoetste heerschappij onderwerpen. Die met U leeft en heerst. |
|
Domine, exaudi. |
Heer, verhoor. |
Benedicamus. |
Zegenen wij. |
Fidelium animae. |
Dat de zielen. |
| |
De vespers
Pater. Ave. |
Onze Vader. Wees gegroet. |
Deus, in adjutorium. |
God, kom mij te hulp. |
|
1 Ant. |
1 Ant. |
PACIFICUS * vocabitur, et thronus ejus erit firmissimus in perpetuum. |
VREDEBRENGER * zal Hij genoemd worden, en zijn troon zal zeer vast staan in eeuwigheid. |
De eerste vier psalmen zoals op Zondag, bladz. 189.
2 Ant. Regnum ejus * regnum sempiternum est, et |
2 Ant. Zijn rijk * is een eeuwig rijk, en alle koningen zullen |
| |
| |
Hem dienen en gehoorzamen. |
omnes reges servient ei et oboedient. |
3 Ant. Zie, de Man die opgaat * is zijn naam; Hij zal zetelen en heersen en vrede verkondigen aan de volken. |
3 Ant. Ecce Vir Oriens * nomen ejus: sedebit et dominabitur, et loquetur pacem gentibus. |
4 Ant. De Heer * is onze rechter, de Heer is onze wetgever; de Heer is onze Koning, Hij zal ons redden. |
4 Ant. Dominus * judex noster, Dominus legifer noster: Dominus Rex noster, ipse salvabit nos. |
5 Ant. Zie, Ik heb U gesteld * tot een licht voor de volken, opdat Gij mijn heil zoudt zijn tot aan het einde der aarde. |
5 Ant. Ecce dedi te * in lucem gentium, ut sis salus mea usque ad extremum terrae. |
| |
Psalm 116
Looft den Heer, alle gij natiën; * looft Hem, alle gij volken; |
Laudate Dominum, omnes gentes: * laudate eum, omnes populi: |
Want bevestigd is over ons zijn ontferming; * en de trouw des Heren blijft in eeuwigheid. |
Quoniam confirmata est super nos misericordia ejus: * et veritas Domini manet in aeternum. |
Eer aan den Vader. |
Gloria Patri. |
|
Ant. Zie, Ik heb U gesteld tot een licht voor de volken, opdat Gij mijn heil zoudt zijn tot aan het einde der aarde. |
Ant. Ecce dedi te in lucem gentium, ut sis salus mea usque ad extremum terrae. |
| |
Kapittel Col. 1, 12-13
Broeders: wij zeggen dank aan God den Vader, die ons waardig heeft gemaakt deel te hebben aan het lot der heiligen in het volle licht, die ons ontrukt heeft aan de macht der duisternis, en ons heeft overgebracht naar het rijk van zijn beminden Zoon. ℟. Gode zij dank. |
Fratres: Gratias agimus Deo Patri, qui dignos nos fecit in partem sortis sanctorum in lumine, qui eripuit nos de potestate tenebrarum, et transtulit in regnum Filii dilectionis suae. ℟. Deo gratias. |
| |
Lofzang
¶ Tekst met melodie op bladz. 1531.
U noemen wij der eeuwen Vorst,
U, Christus, Vorst der volken, U
van geesten en van harten ook
alleen den rechter noemen wij. |
Te saeculorum Principem
te, Christe, Regem gentium,
te mentium, te cordium
unum fatemur arbitrum. |
| |
| |
Scelesta turba clamitat:
Regnare Christum nolumus:
te nos ovantes omnium
Regem supremum dicimus. |
De schaar der goddelozen roept:
Wij willen Koning Christus niet;
maar juichend willen wij als Vorst
van het heelal belijden U. |
O Christe, Princeps Pacifer,
mentes rebelles subjice,
tuoque amore devios
ovile in unum congrega. |
O Christus, Koning, Vredevorst,
bedwing de geest die U weerstaat;
en in de ene schaapstal breng
die dolen door uw liefde saam. |
Ad hoc cruenta ab arbore
pendes apertis brachiis,
diraque fossum cuspide
cor igne flagrans exhibes. |
Hiertoe toch aan de boom vol bloed
hangt Gij, de armen wijd gestrekt,
en toont G'uw vurig brandend Hart,
dat werd met wrede lans doorboord. |
Ad hoc in aris abderis
vini dapisque imagine,
fundens salutem filiis
transverberato pectore. |
Hiertoe verbergt Gij op 't altaar
U onder beeld van wijn en spijs,
reikt Gij uit uw doorstoken borst
er aan uw kinderen het heil. |
Te nationum praesides
honore tollant publico,
colant magistri, judices,
leges et artes exprimant. |
Mogen der volkren heersers U
hun hulde brengen openbaar,
geleerden, rechters eren U,
U slechts verbeelden wet en kunst. |
Submissa regum fulgeant
tibi dicata insignia:
mitique sceptro patriam
domosque subde civium. |
Schenk luister aan de vorstentooi,
zo zij U need'rig is gewijd;
bestuur als vorst met zachte staf
der burgers vaderland en woon. |
Jesu, tibi sit gloria,
qui sceptra mundi temperas,
cum Patre, et almo Spiritu,
in sempiterna saecula. |
U, Jesus, zij de eer, die stiert
de scepters op het wereldrond,
met Vader en met milden Geest,
in ongemeten eeuwigheid. |
Amen. |
Amen. |
℣. Multiplicabitur ejus imperium. ℟. Et pacis ejus non erit finis. |
℣. Vermeerderen zal zich zijn heerschappij. ℟. En aan zijn vrede zal geen einde zijn. |
Ant. Habet in vestimento * et in femore suo scriptum: Rex regum, et Dominus dominantium. Ipsi gloria et imperium, in saecula saeculorum. |
Ant. Hij draagt op zijn gewaad * en op zijn dij geschreven: Koning der koningen en Heer der heersers. Hem zij heerlijkheid en macht in de eeuwen der eeuwen. |
| |
| |
In de EERSTE VESPERS:
℣. Mij is alle macht gegeven. ℟. In de hemel en op aarde. |
℣. Data est mihi omnis potestas. ℟. In caelo et in terra. |
Ant. De Heer God * zal Hem de zetel van zijn vader David geven; en Hij zal Koning zijn in het huis van Jacob in eeuwigheid, en zijn rijk zal geen einde hebben, alleluja. |
Ant. Dabit illi * Dominus Deus sedem David, patris ejus: et regnabit in domo Jacob in aeternum, et regni ejus non erit finis, alleluja. |
Lofzang Magnificat, bladz. 198.
Heer, verhoor. |
Domine, exaudi. |
Laat ons bidden. - Almachtige, eeuwige God, die in uw welbeminden Zoon, den Koning van het heelal, alles hebt willen herstellen; verleen goedgunstig, dat alle gemeenschappen der volken, die door de wonde der zonde in verdeeldheid leven, zich aan zijn zoetste heerschappij onderwerpen. Die met U leeft en heerst. |
Oremus. - Omnipotens sempiterne Deus, qui in dilecto Filio tuo, universorum Rege, omnia instaurare voluisti: concede propitius; ut cunctae familiae gentium, peccati vulnere disgregatae, ejus suavissimo subdantur imperio: Qui tecum vivit et regnat. |
Op Zondag volgt hier de Gedachtenis van de samentreffende Zondag na Pinksteren.
Heer, verhoor. |
Domine, exaudi. |
Zegenen wij. |
Benedicamus. |
Dat de zielen. |
Fidelium animae. |
Onze Vader. |
Pater noster. |
De Heer geve ons. |
Dominus det nobis. |
Hierna bidt men ter ere van de heilige Moeder van God: Salve, Regina, bladz. 202.
|
|