dat alles van zijn wilsbeschikking afhankelijk is gemaakt. Toch heeft Hij, zolang Hij op aarde leefde, er ten enen male van afgezien dit eigendomsrecht uit te oefenen. En, gelijk Hij eens het bezit en beheer van menselijke goederen niet heeft geteld, zo liet Hij deze toen en laat Hij deze ook nu nog aan hun eigenaars over’ (Encycl. van paus Pius XI ‘Quas primas’). Tot allen strekt zich dit eigendomsrecht en dit koningschap uit, niet alleen tot de mensen die Christus belijden. Het koningschap van Christus staat boven ieder staatsgezag; Christus is de Koning van alle volkeren, van alle huisgezinnen en van alle mensen.
Deze gedachte vinden wij overal in de liturgie terug; in nieuwere tijd werd zij duidelijk uitgedrukt in de godsvrucht tot Jesus' heilig Hart. Om deze gedachte echter nog dieper te doen doordringen heeft paus Pius XI een afzonderlijk feest ter ere van Christus Koning ingesteld, opdat wij, wat in alle andere feesten van de geheimen des Heren reeds is vervat, ernstiger zouden overwegen en belijden.
Overweging (naar Jacques-Bénigne Bossuet) - Als wij onder geleide van de heilige Schrift trachten door te dringen in het geheim van Christus' koningschap, bemerken wij dat wij een dubbel koningschap moeten onderscheiden. Als God is Christus Koning over alle schepselen die door Hem zijn gemaakt (Jo. 1, 3). Als mens is Hij Koning krachtens de macht welke Hem door den Vader is verleend. Door de prijs immers welke Hij voor haar verlossing betaalde, heeft hij een volkomen recht over de wereld verworven. Het eerste koningschap bezit Hij van nature; het tweede, dat Hij verdiende, heeft Hij ontvangen.
Het koningschap, dat den Heer eigen is krachtens de schepping, is vol majesteit. In het tweede koningschap echter, dat Hij Zich verwierf door het verlossingswerk, schijnt Hij zijn heerlijkheid te verbergen. Gelijk de heilige Augustinus zegt, is dit het koningschap hetwelk Hij vestigde niet door zijn macht en zijn heerlijkheid, maar door het nederbuigen waardoor de Koning der Engelen zich vernederde om de Koning der mensen te worden: ‘geen verheffing betekende dit voor Hem, maar ontferming; het is een teken van zijn barmhartigheid, niet een vermeerdering van zijn macht’. De magiërs, die den Koning kwamen eren en aanbidden, vonden een arm kind. Enkele malen wordt in het Evangelie de heerlijkheid van zijn koningschap betuigd: als de Vader zijn stem doet horen op de Thabor en bij de doop in de Jordaan. Maar op het kruis, als Hij door zijn vrijwillig lijden zijn koningschap over de wereld als mens bevestigt, is Hij in de bitterste vernedering. De koningstitel welke boven zijn hoofd aan de galg is bevestigd, bedoelden de Joden als een bespotting; zijn koningstroon is het kruis, het begin van zijn regering een smadelijke dood.
Want de grond waarop het koningschap van den Godmens Christus berust, is zijn verheffing door den Vader. Hij werd verheven, omdat Hij de wereld heeft vrijgekocht. Hij heeft de wereld vrijgekocht door te worden gekruisigd. Hij werd ge-