Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
(1951)–Cornelis Adrianus Bouman– Auteursrecht onbekend
[pagina 919]
| |
eeuwige licht aan onze geest steeds duidelijk zij, en dit inzicht in ons moge toenemen. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen. | |
Lofzang uit de Armeense liturgieU, die op de berg uw goddelijke macht hebt getoond, U verheerlijken wij, geestelijk Licht. Het onzegbare licht van de Godheid hebt Gij voorzichtig in uw schoot gedragen, Maria, Moeder en Maagd; u verheerlijken en zegenen wij. De apostelen ontstellen voor een lichtschijn van korte duur; maar gij hebt in voller rijkdom het vuur der Godheid gedragen, Maria, Moeder en Maagd; u verheerlijken en zegenen wij. De lichtende wolk was boven de apostelen uitgestrekt; maar in u is de Heilige Geest, de kracht des Allerhoogsten, als een schaduw neergedaald, heilige Moeder Gods; u verheerlijken en zegenen wij. Christus, Zoon van God, geef dat wij met Petrus en de zonen van Zebedeus uw goddelijke schouwing waardig zijn. Boven de berg der aarde breng ons tot de geestelijke tabernakel, welke hoger is dan de hemelen. Heden verheugen zich de bergen Gods en gaan hun God en Schepper tegemoet, en met de eeuwige bergen gaan de koren van apostelen en profeten. Heden verheugt zich de bruid van den onsterfelijken Koning, het Sion in den hoge, nu zij den hemelsen Bruidegom ziet in luister van licht in de heerlijkheid des Vaders. Heden is de twijg uit de stam van Jesse op de berg Thabor in bloei geschoten; Heden geeft hij zijn sap met geur van onsterfelijkheid, en maakt de leerlingen dronken. U loven wij, in wezen gelijk aan den Vader, gekomen om de wereld te verlossen. | |
Strofen uit de getijden der Griekse liturgieKomt, laat ons opgaan tot de berg des Heren, naar het huis van onzen God, en de heerlijkheid van zijn gedaanteverandering aanschouwen, de heerlijkheid van den Eniggeborene des Vaders. Laat ons het licht ontsteken aan zijn Licht en, verheven door den Geest, de wezensgelijke Drievuldigheid lofzingen tot in eeuwigheid.
Die oudtijds op de berg Sinaï in tekenen tot Moses sprak, en zeide: ‘Ik ben die ben’, is heden op de berg Thabor voor zijn leerlingen van gedaante veranderd en heeft in Zichzelf de door Hem aangenomen menselijke natuur verheerlijkt tot de oorspronkelijke schoonheid van Gods beeld. Moses en Elias staan aan zijn zijde als de getuigen van zulk een glorie; zij delen in zijn vreugde, en voorzeggen zijn kruisdood en heilbrengende opstanding.
In het licht van de luister van uw aangezicht, Heer, zul- | |
[pagina 920]
| |
len wij voortgaan in eeuwigheid.
En de volgende strofen uit de Kanon van den heiligen Joannes van Damascus:
Nu is de nevel van de zwakke wet verdreven; nu is uw waarheid, Christus, openbaar. Zo heeft Moses U beleden, toen hij op de Thabor uw Godheid aanschouwde.
Nu wordt vernomen wat nimmer werd gehoord: de Zoon zonder vader uit de Maagd geboren, wordt in heerlijkheid door de stem des Vaders beleden als God en mens, dezelfde tot in eeuwigheid.
Gij, vol van luister, zijt de Koning der koningen, de Heer van wie waar ook heersen, de Vorst der heerlijkheid, die woont in het ontoegankelijke licht. Vol vrees roepen de leerlingen uit: Kinderen, prijst Hem; priesters, zingt zijn lof; geheel het volk, verhef den Christus in eeuwigheid. De hemel eert zijn Meester, de aarde haar Koning, de onderwereld haar Gebieder. Want bij U, Christus, staan de apostelen die op de aarde zijn, Elias de Thesbiet uit de hemel, en Moses uit het dodenrijk. In samenzang zingen zij: Geheel het volk, verhef den Christus in eeuwigheid.
Komt, volkeren, en gaat met mij op naar de heilige berg des hemels; daar zullen wij in de geest verblijven, in de stad van den levenden God, en bewonderen de onstoffelijke Godheid van den Vader en den Geest, die in den eniggeboren Zoon haar weerglans vindt.
Gij hebt mij, Christus, het verlangen geschonken tot U te komen en mij omgevormd door uw goddelijke liefde; brand mijn zonden uit met een onstoffelijk vuur en gewaardig U mij te vervullen van uw zoetheid, opdat ik, Algoede, juichend uw tweevoudige komst verheerlijke. |
|