hemel is? Wie zou kunnen bedenken, dat de Zoon van den eeuwigen Vader er in verblijft met de geest van zijn goddelijke geheimen, om deze geest aan de mensen mede te delen en de genade er van in aller harten uit te storten? Wie zou geloofd hebben, dat dit brood het voedsel van alle heiligen des hemels is, het brood waarmede de engelen zich nimmer voldoende kunnen verzadigen?
O wonder van de macht van mijn God! O wonder van zijn heerlijkheid! Welk een voldoening gevoel ik, als ik deze wonderen beschouw. Als men de vruchten kent, welke worden bewerkt door iets wat zo nederig van aanzien is, hoe kan men dan nalaten, o mijn God, U aanstonds te loven, U te verheerlijken, en te belijden dat Gij alleen er de bewerker van zijt. Ga voort, Heer, uw wonderen te werken door zo verhulde middelen, omdat deze wonderen zozeer uw heerlijkheid openbaren.
Derde overweging: Over Christus' liefde in de Eucharistie (van den heiligen Alfonsus-Maria van Liguori) - De profeet Isaias verlangde, dat men de vondsten van liefde, welke God heeft uitgedacht om Zich door de mensen te doen beminnen, aan allen bekend zou maken. Wie had ooit op de gedachte kunnen komen, indien de Heer het niet in werkelijkheid had gedaan, dat het vleesgeworden Woord Zichzelf om onze spijs te worden tegenwoordig zou stellen onder de gedaante van brood? Toen Jesus zijn voornemen bekend maakte aan de mensen dit geheim na te laten, konden zelfs de leerlingen het niet van zich verkrijgen daaraan geloof te hechten. Zij verwijderden zich van Hem en zeiden: ‘Hoe kan deze ons zijn vlees te eten geven? Dit woord is hard, en wie kan het aanhoren?’ Maar wat in de gedachten van mensen met kon opkomen, wat zij niet konden geloven, de liefde des Heren heeft het uitgedacht, heeft het gedaan.
Met welk een verlangen haakt Jesus Christus er naar, Zich in de communie met onze zielen te verenigen. ‘Met groot verlangen heb Ik verlangd dit Pascha met u te eten.’ Zo sprak Hij in de nacht waarin Hij dit geheim van liefde heeft ingesteld. Om ook bij ons het verlangen levendig te maken Hem in de communie te ontvangen, wekt Hij ons niet alleen daartoe op door zijn herhaalde uitnodiging. Niet alleen zegt Hij: ‘Komt, eet van mijn brood, drinkt van de wijn die ik U gemengd heb’, maar Hij legt het ons daarenboven op als een gebod: ‘Neemt en eet, dit is mijn lichaam’. Nog meer: opdat wij Hem toch maar zouden ontvangen, lokt Hij ons aan door de belofte van het paradijs: ‘Wie mijn vlees eet, heeft het eeuwige leven; wie dit brood eet, zal leven in eeuwigheid’. Ja, Hij bedreigt ons met de hel, Hij dreigt ons te zullen uitsluiten van de hemel, indien wij weigeren Hem te ontvangen. ‘Indien gij het vlees van den Zoon des mensen niet eet, zult gij het leven in u niet hebben.’ Die uitnodigingen, die beloften, die bedreigingen, zij komen alle voort uit het grote verlangen dat Hij heeft, in dit geheim door ons te worden ontvangen.