Oorzaak of het Wezen dat bestaat uit Zichzelf. Wij buigen de knieën voor den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Want de biddende christen nadert niet tot God in menselijke wijsheid, maar hem is gegeven God te aanbidden in het onpeilbare mysterie van zijn Drievuldigheid, een niet door mensen uit te spreken rijkdom en eeuwigheid van almacht, waarheid en liefde. En de glans der Godheid, welke zich weerspiegelt in de Kerk der verlosten, is de afstraling van juist dit binnengoddelijke leven, dat op mystieke wijze wordt herhaald in iederen herboren mens, die gedoopt werd in het huiveringwekkend mysterie van den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest.
Dwaalleraren hebben de Kerk gedwongen dit onzegbare geheim uit te drukken in mensen-woorden. En dit was goed, omdat juist in dit centrale punt van de heilsprediking de rechtgelovigheid geen onzekerheid of weifeling mocht dulden. Maar ook voor deze allesbeheersende waarheid van de christelijke leer geldt, dat de theoloog die alle bespiegelingen en conciliebesluiten bestudeerde, daarom nog niet vromer is dan de ongeleerde die door de woorden van het kruisteken zijn geloof in Gods Drievuldigheid belijdt. Ook de grootste theoloog heeft in dit geheim niet kunnen binnendringen; maar wij allen kunnen, zoals de heilige Hilarius van Poitiers schreef, ‘door een eenvoudig geloof vinden wat wij moeten doen: den Vader te aanbidden, en tezamen met Hem den Zoon te eren, en vol te zijn van den Heiligen Geest’.
Overweging over de eenheid der Kerk, welke de vrucht is van de werking der Heilige Drievuldigheid (van den heiligen Fulgentius van Ruspe) - Om de geestelijke eenheid der Kerk, welke zich voltrekt door de liefde, bidden wij nimmer op gepaster tijd en wijze dan wanneer door het lichaam van Christus (dit is: door de Kerk) in het sacrament van brood en kelk het Lichaam en Bloed zelf van Christus wordt geofferd; ‘want wij zijn één brood en, hoewel velen, één lichaam, omdat wij allen deel hebben aan het éne brood’ (1 Cor. 10, 16). En daarom bidden wij, dat door dezelfde genade waardoor de Kerk het lichaam van Christus is geworden, alle ledematen, in het ongeschonden organisme der liefde, in de eenheid van dit lichaam volharden.
Terecht vragen wij, dat dit in ons moge geschieden door de gave van den Geest, die de enige Geest is van den Vader en den Zoon; want de heilige en natuurlijke eenheid, gelijkheid en liefde van de Drievuldigheid, die alleen de enige en ware God is, heiligt wie zij tot kinderen aanneemt door hun eensgezind te maken. In deze éne zelfstandigheid der Drievuldigheid immers is de eenheid in de oorsprong (de Vader), de gelijkheid in de voortkomst van den Zoon, en de vereniging van deze eenheid en gelijkheid in de liefde (van den Heiligen Geest). Geen verdeeldheid kent deze eenheid, geen verscheidenheid kent deze gelijkheid, geen verveling is in deze liefde. Niet de minste onenigheid of wrijving is hier mogelijk; want de gelijkheid is vol liefde en eenheid, de eenheid is vol gelijkheid en liefde, en de liefde is vol eenheid en gelijkheid. Zo is de Drievuldigheid naar haar wezen en zonder ver-