| |
Getijden op paaszondag
De lauden
Onze Vader. Wees gegroet. |
Pater. Ave. |
God, kom mij te hulp. |
Deus, in adjutorium. |
|
1 Ant. |
1 Ant. |
EEN engel des Heren * daalde van de hemel, en nader tredend wentelde hij de steen weg en zette zich daarop neder, alleluja, alleluja. |
ANGELUS autem Domini * descendit de caelo, et accedens revolvit lapidem, et sedebat super eum, alleluja, alleluja. |
| |
| |
De psalmen zoals op Zondag, bladz. 106.
2 Ant. Et ecce terraemotus * factus est magnus: Angelus enim Domini descendit de caelo, alleluja. |
2 Ant. En zie, * er ontstond een hevige aardbeving; want een engel des Heren daalde van de hemel, alleluja. |
3 Ant. Erat autem * aspectus ejus sicut fulgur, vestimenta autem ejus sicut nix, alleluja, alleluja. |
3 Ant. Zijn gelaat nu * was als de bliksem, en zijn klederen waren als sneeuw, alleluja, alleluja. |
4 Ant. Prae timore autem ejus * exterriti sunt custodes, et facti sunt velut mortui, alleluja. |
4 Ant. Uit vrees voor hem * sidderden de wachters, en zij werden als doden, alleluja. |
5 Ant. Respondens autem Angelus, * dixit mulieribus: Nolite timere: scio enim quod Jesum quaeritis, alleluja. |
5 Ant. De engel nu antwoordde * en sprak tot de vrouwen: Vreest niet; want ik weet dat gij Jesus zoekt, alleluja. |
De getijden van Pasen hebben, evenals die van de laatste dagen der Goede Week, een meer primitieve structuur bewaard. De korte les, de lofzang en het daarop volgende vers worden in de Lauden en Vespers niet gezegd. In plaats daarvan volgt in de Lauden, onmiddellijk na de psalmzang:
Haec dies, * quam fecit Dominus: exsultemus, et laetemur in ea. |
Dit is de dag * die de Heer heeft gemaakt; laten wij jubelen en ons in hem verblijden. |
Ant. Et valde mane * una sabbatorum veniunt ad monumentum, orto jam sole, alleluja. |
Ant. En zeer vroeg * op de eerste dag der week kwamen zij bij het graf, toen de zon juist was opgegaan, alleluja. |
Lofzang Benedictus, bladz. 115.
Domine, exaudi. |
Heer, verhoor. |
Oremus. - Deus, qui hodierna die per Unigenitum tuum aeternitatis nobis aditum devicta morte reserasti: vota nostra, quae praeveniendo aspiras, etiam adjuvando prosequere. Per eundem Dominum nostrum. |
Laat ons bidden. - God, die heden voor ons de toegang tot de eeuwigheid hebt ontsloten door uw Eniggeborene die de dood heeft overwonnen; begeleid met uw bijstand de verlangens, die Gij door uw genade in ons opwekt. Door denzelfden Jesus Christus onzen Heer. |
℣. Domine, exaudi orationem meam. ℟. Et clamor meus ad te veniat. |
℣. Heer, verhoor mijn gebed. ℟. En mijn geroep kome tot U. |
| |
| |
℣. Zegenen wij den Heer, alleluja, alleluja. ℟. Gode zij dank, alleluja, alleluja. |
℣. Benedicamus Domino, alleluja, alleluja. ℟. Deo gratias, alleluja, alleluja. |
Dat de zielen. |
Fidelium animae. |
Op deze wijze worden de Lauden besloten tot en met Zaterdag na Pasen.
| |
De vespers
Onze Vader. Wees gegroet. |
Pater. Ave. |
God, kom mij te hulp. |
Deus, in adjutorium. |
|
1 Ant. |
1 Ant. |
EEN engel des Heren * daalde van de hemel, en nader tredend wentelde hij de steen weg en zette zich daarop neder, alleluja, alleluja. |
ANGELUS autem Domini * descendit de caelo, et accedens revolvit lapidem, et sedebat super eum, alleluja, alleluja. |
| |
Psalm 109
Wij bezingen Christus als den waren hogepriester volgens de orde van Melchisedech, die eens en voor altijd het heiligdom des hemels is binnengetreden en ons door zijn eigen bloed heeft verlost.
De Heer zeide tot mijnen Heer: * ‘Zit neder aan mijn rechterhand, |
Dixit Dominus Domino meo: * ‘Sede a dextris meis, |
Totdat ik uw vijanden leg * als een rustbank voor uw voeten’. |
Donec ponam inimicos tuos * scabellum pedum tuorum’. |
De Heer strekt uw machtige scepter uit van Sion: * ‘Heers te midden uwer vijanden. |
Virgam virtutis tuae emittet Dominus ex Sion: * ‘Dominare in medio inimicorum tuorum. |
U zij de heerschappij ten dage van uw macht in de luister van uw heiligheid; * uit mijn schoot heb Ik U verwekt vóór de morgenster’. - |
Tecum principium in die virtutis tuae in splendoribus sanctorum: * ex utero ante luciferum genui te’. - |
De Heer heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: * ‘Gij zijt priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchisedech’. |
Juravit Dominus, et non poenitebit eum: * ‘Tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech’. |
De Heer is aan uw rechterhand; * op de dag van zijn toorn zal Hij de koningen verpletteren |
Dominus a dextris tuis, * confregit in die irae suae reges. |
Hij zal de volkeren richten, hun ondergang voltrekken, * hun hoofden verpletteren over geheel de aarde. |
Judicabit in nationibus, implebit ruinas: * conquassabit capita in terra multorum. |
| |
| |
De torrente in via bibet: * propterea exaltabit caput. |
Uit een beek zal Hij drinken op zijn weg, * en daarom het hoofd fier verheffen. |
Gloria Patri. |
Eer aan den Vader. |
|
Ant. Angelus autem Domini descendit de caelo, et accedens revolvit lapidem, et sedebat super eum, alleluja, alleluja. |
Ant. Een engel des Heren daalde van de hemel, en nadertredend wentelde hij de steen weg en zette zich daarop neder, alleluja, alleluja. |
2 Ant. Et ecce terraemotus * factus est magnus: Angelus enim Domini descendit de caelo, alleluja. |
2 Ant. En zie, * er ontstond een hevige aardbeving: want een engel des Heren daalde van de hemel, alleluja. |
| |
Psalm 110
Waarlijk, hoe groot zijn de werken des Heren; Hij heeft zijn volk verlost.
Confitebor tibi, Domine, in toto corde meo, * in consilio justorum et congregatione. |
Ik wil U loven, Heer, uit geheel mijn hart, * in de raad en in de bijeenkomst der vromen. |
Magna opera Domini, * exquisita in omnes voluntates ejus. |
Groot zijn de werken des Heren, * geordend naar zijn welbehagen. |
Confessio et magnificentia opus ejus, * et justitia ejus manet in saeculum saeculi. |
Majesteit en luister is zijn doen, * en zijn rechtvaardigheid blijft in de eeuwen der eeuwen. |
Memoriam fecit mirabibilium suorum, misericors et miserator Dominus: * escam dedit timentibus se. |
Voor zijn wonderdaden heeft Hij een gedachtenis ingesteld, de barmhartige en genadige Heer: * Hij gaf voedsel aan hen die Hem vrezen. |
Memor erit in saeculum testamenti sui: * virtutem operum suorum annuntiabit populo suo: |
In eeuwigheid blijft Hij zijn verbond indachtig; * de kracht van zijn werken heeft Hij doen kennen aan zijn volk, |
Ut det illis hereditatem gentium; * opera manuum ejus veritas et judicium. |
Door hun het erfdeel der heidenen te schenken; * de werken zijner handen zijn trouw en gerechtig. |
Fidelia omnia mandata ejus: confirmata in saeculum saeculi, * facta in veritate et aequitate. |
Onwrikbaar zijn al zijn geboden, vastgesteld voor altijd en eeuwig, * gevestigd op waarheid en recht. |
Redemptionem misit populo suo, * mandavit in aeternum testamentum suum. |
Hij heeft zijn volk verlossing gezonden, * zijn verbond voor eeuwig bevestigd. |
Sanctum et terribile no- |
Heilig en vreeswekkend is zijn |
| |
| |
Naam; * het begin der wijsheid is de vreze des Heren. |
men ejus: * initium sapientiae timor Domini. |
Waarlijk wijs zijn zij die haar betrachten. * Zijn lof blijft voor altijd en eeuwig. |
Intellectus bonus omnibus facientibus eum. * Laudatio ejus manet in saeculum saeculi. |
Eer aan den Vader. |
Gloria Patri. |
|
Ant. En zie, er ontstond een hevige aardbeving; want een engel des Heren daalde van de hemel, alleluja. |
Ant. Et ecce terraemotus factus est magnus: Angelus enim Domini descendit de caelo, alleluja. |
3 Ant. Zijn gelaat nu * was als de bliksem, en zijn klederen waren als sneeuw, alleluja, alleluja. |
3 Ant. Erat autem * aspectus ejus sicut fulgur, vestimenta autem ejus sicut nix, alleluja, alleluja. |
| |
Psalm 111
In het duister van de Paasnacht is ons het ware Licht opgegaan.
Gelukkig de man die den Heer vreest, * en zijn geboden van harte bemint. |
Beatus vir, qui timet Dominum, * in mandatis ejus volet nimis. |
Zijn kroost zal machtig zijn op aarde; * het geslacht der vromen zal worden gezegend. |
Potens in terra erit semen ejus: * generatio rectorum benedicetur. |
Roem en rijkdom zijn in zijn huis, * en zijn gerechtigheid blijft voor altijd en eeuwig. |
Gloria et divitiae in domo ejus, * et justitia ejus manet in saeculum saeculi. |
Voor de vromen is een Licht opgegaan in het duister: * Hij die barmhartig is, genadig en rechtvaardig. |
Exortum est in tenebris lumen rectis: * misericors et miserator et justus. |
Gelukkig de mens die zich ontfermt en te leen geeft, en zijn woorden wikt met omzichtigheid, * want in eeuwigheid zal hij niet wankelen. |
Jucundus homo qui miseretur et commodat, disponet sermones suos in judicio: * quia in aeternum non commovebitur. |
In herinnering voor eeuwig blijft de vrome, * voor geen kwade tijding zal hij vrezen. |
In memoria aeterna erit justus, * ab auditione mala non timebit. |
Zijn hart is gerust, in vertrouwen op den Heer; zijn hart is onverstoorbaar, * het zal niet wankelen, totdat hij zijn vijanden aan zijn voeten ziet. |
Paratum cor ejus sperare in Domino, confirmatum est cor ejus: * non commovebitur donec despiciat inimicos suos. |
Mild deelt hij uit aan de armen, zijn gerechtigheid blijft voor altijd en eeuwig, * zijn kracht verheft zich in heerlijkheid. |
Dispersit, dedit pauperibus: justitia ejus manet in saeculum saeculi, * cornu ejus exaltabitur in gloria. |
| |
| |
Peccator videbit et irascetur, dentibus suis fremet et tabescet: * desiderium peccatorum peribit. |
De zondaar ziet het vol afgunst; hij knarst op de tanden, terwijl de nijd hem verteert; * maar de hoop der bozen zal vergaan. |
Gloria Patri. |
Eer aan den Vader. |
Ant. Erat autem aspectus ejus sicut fulgur, vestimenta autem ejus sicut nix, alleluja, alleluja. |
Ant. Zijn gelaat nu was als de bliksem, en zijn klederen waren als sneeuw, alleluja, alleluja. |
4 Ant. Prae timore autem ejus * exterriti sunt custodes, et facti sunt velut mortui, alleluja. |
4 Ant. Uit vrees voor hem * sidderden de wachters, en zij werden als doden, alleluja. |
| |
Psalm 112
Wie is als onze Heer, die nu als God en Mens in het hoogste des hemels troont. De armen en verworpenen heeft Hij met Zich van de aarde tot de hemel verheven.
Laudate, pueri, Dominum: * laudate nomen Domini. |
Looft, gij dienaren, den Heer; * looft de Naam des Heren. |
Sit nomen Domini benedictum * ex hoc nunc et usque in saeculum. |
De Naam des Heren zij gezegend * van nu af tot in eeuwigheid. |
A solis ortu usque ad occasum * laudabile nomen Domini. |
Van de opgang der zon tot haar ondergang * zij de Naam des Heren geprezen. |
Excelsus super omnes gentes Dominus, * et super caelos gloria ejus. |
Verheven boven alle volken is de Heer, * en boven de hemelen zijn heerlijkheid. |
Quis sicut Dominus Deus noster, qui in altis habitat, * et humilia respicit in caelo et in terra? |
Wie is gelijk den Heer onzen God, die in den hoge woont, * en nederziet op wat gering is in de hemel en op aarde? |
Suscitans a terra inopem, * et de stercore erigens pauperem, |
Die den behoeftige opricht uit het stof, * opbeurt uit het slijk den arme, |
Ut collocet eum cum principibus, * cum principibus populi sui; |
Om hem een plaats te geven bij de vorsten, * bij de vorsten van zijn volk; |
Qui habitare facit sterilem in domo, * matrem filiorum laetantem. |
Die de onvruchtbare doet wonen in haar huis * als een blijde moeder van kinderen. |
Gloria Patri. |
Eer aan den Vader. |
|
Ant. Prae timore autem ejus exterriti sunt custodes, et facti sunt velut mortui, alleluja. |
Ant. Uit vrees voor hem sidderden de wachters, en zij werden als doden, alleluja. |
|
5 Ant. Respondens autem |
5 Ant. De engel nu antwoord- |
| |
| |
de * en sprak tot de vrouwen: Vreest niet; want ik weet, dat gij Jesus zoekt, alleluja. |
Angelus, * dixit mulieribus: Nolite timere: scio enim quod Jesum quaeritis, alleluja. |
| |
Psalm 113
De wonderen, welke God wrocht toen Hij Israël uit het slavenhuis leidde, waren slechts voorafbeeldingen van het Pasen des Heren.
Toen Israël uit Egypte toog, * het huis van Jacob uit een volk van barbaren, |
In exitu Israël de Aegypto, * domus Jacob de populo barbaro, |
Toen werd Judea Gods heiligdom, * Israël zijn rijksgebied. |
Facta est Judaea sanctificatio ejus, * Israël potestas ejus. |
De zee zag het en vluchtte, * de Jordaan deinsde terug in zijn loop. |
Mare vidit, et fugit: * Jordanis conversus est retrorsum. |
De bergen sprongen op als rammen, * en de heuvelen als lammeren. |
Montes exsultaverunt ut arietes, * et colles sicut agni ovium. |
Wat is er, zee, dat gij vlucht; * en gij, Jordaan, dat gij terugdeinst in uw loop; |
Quid est tibi, mare, quod fugisti: * et tu, Jordanis, quia conversus es retrorsum; |
Gij, bergen, dat gij opspringt als rammen, * en gij, heuvelen, als lammeren? |
Montes, exsultastis sicut arietes, * et colles, sicut agni ovium? |
De aarde beefde voor het aanschijn des Heren, * voor het aanschijn van den God van Jacob, |
A facie Domini mota est terra, * a facie Dei Jacob, |
Die de rots veranderde in een waterplas, * het gesteente in een waterbron. - |
Qui convertit petram in stagna aquarum, * et rupem in fontes aquarum. - |
Niet aan ons, Heer, niet aan ons, * maar geef eer aan uw Naam, |
Non nobis, Domine, non nobis, * sed nomini tuo da gloriam, |
Om uw ontferming en uw getrouwheid; * opdat de heidenen niet kunnen zeggen: ‘Waar is hun God?’ |
Super misericordia tua et veritate tua: * nequando dicant gentes: ‘Ubi est Deus eorum?’ |
Onze God is in de hemel; * Hij doet al wat Hem behaagt. |
Deus autem noster in caelo: * omnia quaecumque voluit, fecit. |
Maar de afgoden der heidenen zijn zilver en goud, * het werk van mensenhanden. |
Simulacra gentium argentum et aurum, * opera manuum hominum. |
Zij hebben een mond, maar |
Os habent, et non loquen- |
| |
| |
tur: * oculos habent, et non videbunt; |
kunnen niet spreken; * zij hebben ogen, maar kunnen niet zien. |
Aures habent, et non audient: * nares habent, et non odorabunt; |
Zij hebben oren, maar kunnen niet horen; * zij hebben een neus, maar kunnen niet ruiken. |
Manus habent, et non palpabunt: pedes habent, et non ambulabunt: * non clamabunt in gutture suo. |
Zij hebben handen, maar kunnen niet tasten; zij hebben voeten, maar zij kunnen niet gaan; * zij geven geen geluid met hun keel. |
Similes illis fiant qui faciunt ea, * et omnes qui confidunt in eis. - |
Gelijk aan hen mogen worden die hen maken, * en allen die op hen vertrouwen. - |
Domus Israël speravit in Domino: * adjutor eorum et protector eorum est. |
Maar het huis van Israël vertrouwt op den Heer; * Hij is hun helper en hun beschermer. |
Domus Aaron speravit in Domino: * adjutor eorum et protector eorum est. |
Het huis van Aäron vertrouwt op den Heer; * Hij is hun helper en hun beschermer. |
Qui timent Dominum, speraverunt in Domino: * adjutor eorum et protector eorum est. |
Die den Heer vrezen, vertrouwen op den Heer; * Hij is hun helper en hun beschermer. |
Dominus memor fuit nostri, * et benedixit nobis. |
Daarom is de Heer onzer indachtig * en geeft Hij ons zijn zegen. |
Benedixit domui Israël, * benedixit domui Aaron. |
Hij zegent het huis van Israël; * Hij zegent het huis van Aäron. |
Benedixit omnibus, qui timent Dominum, * pusillis cum majoribus. |
Hij zegent allen die den Heer vrezen, * zowel kleinen als groten. |
Adjiciat Dominus super vos, * super vos et super filios vestros. |
Nog rijker zegen schenke u de Heer, * aan u en uw kinderen. |
Benedicti vos a Domino, * qui fecit caelum et terram. |
Weest gezegend door den Heer, * die hemel en aarde gemaakt heeft. |
Caelum caeli Domino, * terram autem dedit filiis hominum. |
De hemelen behoren den Heer, * maar de aarde gaf Hij aan de kinderen der mensen. |
Non mortui laudabunt te, Domine, * neque omnes, qui descendunt in infernum. |
Niet de doden zullen U loven, Heer, * noch allen die nederdalen in het graf; |
Sed nos qui vivimus, benedicimus Domino * ex hoc nunc et usque in saeculum. |
Maar wij die leven, prijzen den Heer * van nu af tot in eeuwigheid. |
Gloria Patri. |
Eer aan den Vader. |
| |
| |
Ant. De engel nu antwoordde en sprak tot de vrouwen: Vreest niet; want ik weet, dat gij Jesus zoekt, alleluja. |
Ant. Respondens autem Angelus, dixit mulieribus: Nolite timere: scio enim quod Jesum quaeritis, alleluja. |
In plaats van kapittel, lofzang en vers wordt gezegd:
Dit is de dag * die de Heer heeft gemaakt; laten wij jubelen en ons in hem verblijden. |
Haec dies, * quam fecit Dominus: exsultemus, et laetemur in ea. |
Ant. En opziende * zagen zij dat de steen was weggewenteld; deze nu was zeer groot, alleluja. |
Ant. Et respicientes * viderunt revolutum lapidem: erat quippe magnus valde, alleluja. |
Lofzang Magnificat, bladz. 198.
Heer, verhoor. |
Domine, exaudi. |
|
Laat ons bidden. - God, die heden voor ons de toegang tot de eeuwigheid hebt ontsloten door uw Eniggeborene die de dood heeft overwonnen; begeleid met uw bijstand de verlangens, die Gij door uw genade in ons opwekt. Door denzelfden Jesus Christus onzen Heer. |
Oremus. - Deus, qui hodierna die per Unigenitum tuum aeternitatis nobis aditum devicta morte reserasti: vota nostra, quae praeveniendo aspiras, etiam adjuvando prosequere. Per eundem Dominum nostrum. |
|
℣. Heer, verhoor mijn gebed. ℟. En mijn geroep kome tot U. |
℣. Domine, exaudi orationem meam. ℟. Et clamor meus ad te veniat. |
℣. Zegenen wij den Heer, alleluja, alleluja ℟. Gode zij dank, alleluja, alleluja. |
℣. Benedicamus Domino, alleluja, alleluja. ℟. Deo gratias, alleluja, alleluja. |
Dat de zielen. |
Fidelium animae. |
Onze Vader. |
Pater noster. |
De Heer geve ons. |
Dominus det nobis. |
Hierna bidt men ter ere van de heilige Moeder van God: Regina caeli, bladz. 201.
¶ De Completen worden op Paaszondag en de volgende dagen (tot en met Vrijdag voor Beloken Pasen) als volgt gebeden. Alleen na de psalmen wordt als antifoon gebeden: Alleluja, alleluja, alleluja, alleluja. Hierop volgt onmiddellijk de lofzang Nunc dimittis, waarna de antifoon Haec dies, als boven in de Lauden en de Vespers. Tot slot het gebruikelijke gebed en de zegen.
¶ Gedurende de gehele Paasweek, tot en met de Lauden van de Zaterdag voor Beloken Pasen, kan men de Lauden en Vespers bidden zoals op het hoogfeest van Pasen.
|
|