daald. Hij heeft hem verbitterd toen hij proefde van zijn vlees. Isaias heeft dit voorspeld en uitgeroepen: De Hades werd verbitterd, toen hij in de onderwereld met U samentrof. Hij werd verbitterd, want hij werd krachteloos gemaakt. Hij werd verbitterd, want hij werd bespot. Hij werd verbitterd, want hij werd ter dood gebracht. Hij werd verbitterd, want hij werd teniet gedaan. Hij werd verbitterd, want hij werd met boeien gekluisterd. Hij kreeg een lichaam in handen, en bevond zich tegenover God. Hij kreeg aarde, en bevond zich tegenover de hemel.
Waar is, dood, uw prikkel? Waar, o Hades, uw prooi? Christus is opgestaan, en gij zijt terneer geworpen. Christus is opgestaan, en de demonen zijn gevallen. Christus is opgestaan, en de engelen verheugen zich. Christus is opgestaan, en leven heerst alom. Christus is opgestaan, en geen dode is meer in het graf. Want Christus, toen Hij opstond uit de doden, is de eersteling geworden van wie ontslapen zijn. Hem zij heerlijkheid en kracht in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Tweede overweging: Over Christus, den tweeden Adam (bewaard bij de geschriften van den heiligen Epiphanius) - Toen Christus in de onderwereld was afgedaald, nam Hij Adam bij de hand, richtte hem op en zeide: ‘Word wakker, gij die daar slaapt, sta op uit de doden, en de Christus zal over u lichten. Ik ben uw God, die om uwentwil uw zoon ben geworden; om uwentwil en om wille van allen die uit u worden geboren. Sta op uit de doden, want Ik ben het leven van wie gestorven zijn. Sta op, werk van mijn handen; sta op, mijn beeltenis die naar mijn aanschijn zijt geschapen. Sta op en laat ons van hier gaan, want gij zijt in Mij en Ik ben in u. Om uwentwil ben Ik, uw God, uw zoon geworden. Om uwentwil heb Ik, de Heer, de gedaante van uw dienstbaarheid aangenomen. Om uwentwil ben Ik, die in het hoogst der hemelen woon, op de aarde en zelfs onder de aarde afgedaald. Om wille van u, die uit de hof werd verdreven, ben Ik in de hof aan de Joden overgeleverd en gekruisigd. Zie op mijn gelaat het speeksel, dat Ik om uwentwil heb ontvangen om u de adem der onschuld te hergeven. Zie de slagen op mijn wangen, die Ik verduurde om uw geschonden gelaat te herstellen naar mijn gelijkenis. Zie de geselstriemen op mijn rug, die Ik ontving om de lasten uwer zonden van uw rug af te nemen. Zie de wonden van de nagelen waarmede Ik werd gehecht aan het hout, waarnaar gij eenmaal de hand hebt uitgestrekt.
Sta op, en laat ons van hier gaan, van de droefheid naar de vreugde, uit de slavernij naar de vrijheid, uit de kerker naar het hemelse Jerusalem, uit de boeien naar de bevrijding, uit de gevangenschap naar de geneugten van het paradijs, van de aarde naar de hemel. Want daartoe ben Ik gestorven, daartoe ben Ik opgestaan, om als Koning te heersen over levenden en doden. Mijn hemelse Vader ziet verlangend uit naar het schaap dat verloren ging. De negen en negentig engelen - want dezen worden door de schapen verbeeld - zien uit