wij hoe de heilige Joannes het zag in zijn hemelse verheffing, te midden van de juichende koren van engelen en oudsten. Dit is het Paaslam der verlossing, hetwelk door het paaslam van de uittocht uit Egypte werd voorafgebeeld. Wij vieren in dit nieuwe Pascha zowel de volheid van ons heil als Christus' heerlijkheid, welke op dit feest in geheimnisvolle harmonie samenvallen.
De diepe zin van het geheim van Christus' verheffing zullen wij op aarde nimmer kunnen begrijpen. Ook in zijn uiterste vernedering bleef Hij God, gelijk Hij dit van eeuwigheid was, geheel gelijk aan den Vader. Maar in zijn mensheid is Hij verheerlijkt door zijn lichamelijke opstanding uit het graf. Hierover spreekt de Apostel, als hij zegt dat God Hem heeft verheven om wille van zijn gehoorzaamheid tot de dood des kruises en Hem een Naam heeft gegeven welke boven alle namen is (Phil. 2, 8-9). Sint Paulus heeft deze onzegbare Naam gespeld: Jesus Christus is de Heer. En dit woord spreekt de Kerk uit als zij haar Verlosser bezingt als den verheerlijkten Mensenzoon.
De Vader heeft het offer van zijn Zoon, en de verheerlijking welke Hem daardoor werd gebracht, aanvaard; de wijze der aanvaarding had Christus zelf reeds uitgesproken, toen Hij bij het avondmaal zeide dat Hij door den Vader zou worden verheerlijkt (Jo. 17, 1).
Ook in zijn mensheid is Christus vandaag de hemel binnengegaan. Wij belijden dit telkens als wij zeggen dat Hij nederzit aan Gods rechterhand. In het feest van 's Heren Hemelvaart vieren wij dit geheim opnieuw, als een afzonderlijk aspect van de overvolheid van het éne Paasmysterie. Want daarvan is de waarheid, dat Christus met zijn menselijk lichaam bezit heeft genomen van het hemelrijk, niet te scheiden. Deze waarheid is veeleer de diepe grond van onze verlossing, en dit bedoelt de Apostel dan ook als hij schrijft: dat zonder de verrijzenis des Heren ons geloof ijdel zou zijn (1 Cor. 15, 14). Krachtens de verheffing immers van den mensgeworden Zoon zijn ook de mensen verheerlijkt, dit is: door Gods genade geheiligd en tot Gods kinderen aangenomen. In zijn mensheid heeft de Heer de geur der aarde in de hemel binnengebracht, zodat de eeuwigheid sindsdien - hoe dan ook - doorkruist wordt door de menselijke maat van den verheerlijkten Mensenzoon en van alle verlosten die met Hem ingaan tot Gods troon.
Nog een andere gedachte treft ons waar de heilige Schrift en de liturgie over de verrijzenis des Heren spreken: dat Hij namelijk door zijn dood de dood heeft overwonnen. Reeds meende de dood Christus in zijn macht te hebben; maar zie, Hij staat levend op uit het graf. Ook zij die door Christus werden verlost, zullen sterven: omdat zij in de ballingschap der aarde nog binnen het bereik der zonde zijn en aan de dood als aan het loon der zonde onderworpen blijven, en ook omdat het passend is dat zij op deze wijze aan den Heer gelijk zullen zijn. Maar de dood der rechtvaardigen heeft door de overwinning des Heren zijn verschrikking verloren. Van nu af aan zijn zij die in Christus sterven ‘in vrede’. Het is geen echte dood meer; want zo heerlijk is de