| |
De lauden
(Pater. Ave.) |
(Onze Vader. Wees gegroet.) |
1 Ant. |
1 Ant. |
O MORS, * ero mors tua, morsus tuus ero, inferne. |
O DOOD, * uw dood zal Ik zijn, uw doodsteek zal Ik zijn, o onderwereld. |
Psalm 50: Miserere mei, Deus, bladz. 107.
2 Ant. Plangent eum * quasi unigenitum, quia innocens Dominus occisus est. |
2 Ant. Zij zullen Hem bewenen * als een eniggeborene, omdat de Heer onschuldig werd gedood. |
| |
Psalm 91
Bonum est confiteri Domino: * et psallere nomini tuo, Altissime. |
Het is goed den Heer te loven, * uw Naam, Allerhoogste, te prijzen, |
Ad annuntiandum mane misericordiam tuam: * et veritatem tuam per noctem. |
In de morgen uw ontferming te verkondigen, * en uw trouw gedurende de nacht, |
In decachordo, psalterio: * cum cantico, in cithara. |
Op lier en harp, * met zang en citerspel. |
Quia delectasti me, Domine, in factura tua: * et in operibus manuum tuarum exsultabo. |
Want uw daden, Heer, zijn mijn vreugde, * en ik verblijd mij om de werken uwer handen. |
Quam magnificata sunt opera tua, Domine!* nimis profundae factae sunt cogitationes tuae. - |
Hoe heerlijk zijn uwe werken, Heer, * zeer diep al uwe gedachten. - |
| |
| |
Een onverstandig mens verstaat het niet, * en een dwaas begrijpt dit niet. |
Vir insipiens non cognoscet: * et stultus non intelliget haec. |
Al mogen de zondaars opschieten als gras, * en allen die boosheid doen te voorschijn treden, |
Cum exorti fuerint peccatores sicut foenum: * et apparuerint omnes, qui operantur iniquitatem: |
Zij zullen ten onder gaan voor altijd en immer; * maar Gij, Heer, zijt de Allerhoogste in eeuwigheid. |
Ut intereant in saeculum saeculi: * tu autem Altissimus in aeternum, Domine. |
Want zie, uw vijanden, Heer, zie hoe uw vijanden vergaan, * hoe allen worden verstrooid die boosheid bedrijven. - |
Quoniam ecce inimici tui, Domine, quoniam ecce inimici tui peribunt: * et dispergentur omnes, qui operantur iniquitatem. - |
Maar mijn hoorn (kracht) wordt als die van den eenhoorn verheven, * en mijn ouderdom is vol van uw milde ontferming; |
Et exaltabitur sicut unicornis cornu meum: * et senectus mea in misericordia uberi. |
Mijn oog ziet neer op mijn vijanden, * en mijn oor verneemt hoe het den bozen, die tegen mij opstaan, vergaat. |
Et despexit oculus meus inimicos meos: * et in insurgentibus in me malignantibus audiet auris mea. |
De rechtvaardige bloeit als een palmboom, * als een ceder van de Libanon zal hij gedijen; |
Justus ut palma florebit: * sicut cedrus Libani multiplicabitur. |
Geplant in het huis des Heren, * zullen zij bloeien in de voorhoven van onzen God; |
Plantati in domo Domini, * in atriis domus Dei nostri florebunt. |
Nog in hun ouderdom dragen zij vrucht, * welig en groen zullen zij blijven, om te verkondigen |
Adhuc multiplicabuntur in senecta uberi: * et bene patientes erunt, ut annuntient: |
Dat de Heer onze God rechtvaardig is; * in Hem is geen onrecht. |
Quoniam rectus Dominus, Deus noster: * et non est iniquitas in eo. |
|
Ant. Zij zullen Hem bewenen als een eniggeborene, omdat de Heer onschuldig werd gedood. |
Ant. Plangent eum quasi unigenitum, quia innocens Dominus occisus est. |
|
3 Ant. Ziet toe, * alle gij volken, en aanschouwt mijn smart. |
3 Ant. Attendite, * universi populi, et videte dolorem meum. |
| |
Psalm 63
Hoor, o God, mijn stem en mijn klagen: * van de verschrik- |
Exaudi, Deus, orationem meam cum deprecor: * a |
| |
| |
timore inimici eripe animam meam. |
king des vijands red mijne ziel. |
Protexisti me a conventu malignantium: * a multitudine operantium iniquitatem. |
Bescherm mij tegen de bende der bozen, * tegen de menigte van hen die onrecht doen. |
Quia exacuerunt ut gladium linguas suas: * intenderunt arcum rem amaram, ut sagittent in occultis immaculatum. |
Want als een zwaard wetten zij hun tong; * als een boog richten zij hun bijtende woorden, om den onschuldige in het verborgene met hun pijlen te treffen. |
Subito sagittabunt eunt, et non timebunt: * firmaverunt sibi sermonem nequam. |
Plotseling schieten zij hun pijlen, zonder vrees; * zij stijven elkaar in hun wandaad; |
Narraverunt ut absconderent laqueos: * dixerunt: Quis videbit eos? |
Zij overleggen in het geheim hun strikken te spannen, * en zeggen: Wie zal ze zien? |
Scrutati sunt iniquitates: * defecerunt scrutantes scrutinio. - |
Zij zinnen op euveldaden, * zijn gereed met een plan te beramen. - |
Accedet homo ad cor altum: * et exaltabitur Deus. |
Zo bedenkt de mens in het diepst van zijn hart; * maar God maakt hem te schande. |
Sagittae parvulorum factae sunt plagae eorum: * et infirmatae sunt contra eos linguae eorum. |
Als pijlen van kinderen treffen hun slagen; * en, krachteloos geworden, keren hun tongen zich tegen hen zelf. |
Conturbati sunt omnes qui videbant eos: * et timuit omnis homo. |
Allen die het zien, staan verwonderd, * ieder mens is met schrik geslagen. |
Et annuntiaverunt opera Dei, * et facta ejus intellexerunt. |
En zij verkondigen de daden van God, * en begrijpen zijn werken. |
Laetabitur justus in Domino, et sperabit in eo, * et laudabuntur omnes recti corde. |
De rechtvaardige zal zich verheugen in den Heer, en op Hem vertrouwen, * en verblijden zullen zich allen, die oprecht zijn van hart. |
|
Ant. Attendite, universi populi, et videte dolorem meum. |
Ant. Ziet toe, alle gij volken, en aanschouwt mijn smart. |
|
4 Ant. A porta inferi * erue, Domine, animam meam. |
4 Ant. Aan de poort der onderwereld * ontruk, Heer, mijn ziel. |
| |
| |
| |
Lofzang van Ezechias Is. 38, 10-20
Koning Ezechias, genezen van een dodelijke ziekte, beschrijft de smart die hij gevoelde bij het naderen van de dood, en zingt vervolgens een danklied omdat God hem de gezondheid heeft hergeven. De Kerk ziet hierin een voorafbeelding van onze verlossing in Christus, wiens dood ons ten leven is geworden.
Ik zeide: In het midden mijner jaren * moet ik afdalen tot de poorten van het dodenrijk. |
Ego dixi: In dimidio dierum meorum * vadam ad portas inferi. |
Ik derf het overschot mijner jaren. * Ik zeide: Den Heer God zal ik niet meer zien in het land der levenden; |
Quaesivi residuum annorum meorum. * Dixi: Non videbo Dominum Deum in terra viventium. |
Geen mens zal ik meer aanschouwen, * den bewoner der aarde. |
Non aspiciam hominem ultra, * et habitatorem quietis. |
Mijn leven wordt van mij weggenomen * en opgerold als een herderstent. |
Generatio mea ablata est, et convoluta est a me * quasi tabernaculum pastorum. |
Afgesneden als door een wever wordt mijn leven; juist was ik begonnen en hij snijdt mij af; * van de morgen tot de avond doet Gij mij lijden. |
Praecisa est velut a texente vita mea: dum adhuc ordirer, succidit me: * de mane usque ad vesperam finies me. |
Ik had hoop tot aan de morgenstond, * maar als een leeuw heeft Hij al mijn beenderen verbrijzeld. |
Sperabam usque ad mane, * quasi leo sic contrivit omnia ossa mea. |
Van de morgen tot de avond doet Gij mij lijden; * als een jonge zwaluw zo roep ik, en verzucht als een duif. |
De mane usque ad vesperam finies me: * sicut pullus hirundinis sic clamabo, meditabor ut columba. |
Afgemat zijn mijn ogen * door het opzien naar boven. |
Attenuati sunt oculi mei * suspicientes in excelsum. |
Heer, ik lijd geweld, blijf borg voor mij. * Wat zal ik zeggen of wat zal Hij antwoorden, daar Hij het zelf heeft gedaan? - Voltooien zal ik al mijn jaren * na deze bitterheid mijner ziel. |
Domine, vim patior, responde pro me. * Quid dicam, aut quid respondebit mihi, cum ipse fecerit? - Recogitabo tibi omnes annos meos * in amaritudine animae meae. |
Heer, ik leef weder op en daarin is het leven van mijn geest: dat Gij mij kastijdt en dan weer leven schenkt. * Zie, in vrede verkeert mijn bitterste droefheid. |
Domine, si sic vivitur, et in talibus vita spiritus mei: corripies me et vivificabis me. * Ecce in pace amaritudo mea amarissima. |
| |
| |
Tu autem eruisti animam meam ut non periret, * projecisti post tergum tuum omnia peccata mea. |
Gij immers hebt mij gered van de ondergang, * hebt al mijn zonden achter U geworpen. |
Quia non infernus confitebitur tibi, neque mors laudabit te: * non exspectabunt qui descendunt in lacum, veritatem tuam. |
Want niet het dodenrijk looft U, en de dood zal U niet prijzen; * niet zij die in de groeve dalen, verbeiden uw trouw. |
Vivens vivens ipse confitebitur tibi, sicut et ego hodie: * pater filiis notam faciet veritatem tuam. |
De levende, de levende alleen, hij zal U loven, zoals ik op deze dag; * de vader zal zijn kinderen uw trouw verhalen. |
Domine, salvum me fac, * et psalmos nostros cantabimus cunctis diebus vitae nostrae in domo Domini. |
Heer, red mij, * en wij zullen onze psalmen zingen alle dagen van ons leven in het huis des Heren. |
|
Ant. A porta inferi erue, Domine, animam meam. |
Ant. Aan de poort der onderwereld ontruk, Heer, mijn ziel. |
5 Ant. O vos omnes, * qui transitis per viam, attendite et videte, si est dolor sicut dolor meus. |
5 Ant. O gij allen, * die voorbijgaat langs de weg, schouwt en ziet, of er een smart is gelijk aan de mijne. |
| |
Psalm 150
Laudate Dominum in sanctis ejus: * laudate eum in firmamento virtutis ejus. |
Looft den Heer in zijn heiligdom; * looft Hem in het firmament van zijn glorie. |
Laudate eum in virtutibus ejus: * laudate eum secundum multitudinem magnitudinis ejus. |
Looft Hem om zijn machtige daden; * looft Hem om zijn ontzaglijke grootheid. |
Laudate eum in sono tubae: * laudate eum in psalterio et cithara. |
Looft Hem met bazuingeschal; * looft Hem met harp en citer. |
Laudate eum in tympano et choro: * laudate eum in chordis et organo. |
Looft Hem met pauken en koren; * looft Hem op snaren en fluit. |
Laudate eum in cymbalis benesonantibus: laudate eum in cymbalis jubilationis: * omnis spiritus laudet Dominum. |
Looft Hem met klank van cymbalen, looft Hem met blijde cymbalen; * al wat adem heeft love den Heer. |
|
Ant. O vos omnes, qui transitis per viam, attendite et videte, si est dolor sicut dolor meus. |
Ant. O gij allen, die voorbijgaat langs de weg, schouwt en ziet, of er een smart is gelijk aan de mijne. |
| |
| |
℣. Mijn vlees zal rusten in verwachting. ℟. En Gij zult uw Heilige het bederf niet doen aanschouwen. |
℣. Caro mea requiescet in spe. ℟. Et non dabis Sanctum tuum videre corruptionem. |
Ant. De vrouwen * zaten neder bij het graf, en klaagden en beweenden den Heer. |
Ant. Mulieres * sedentes ad monumentum, lamentabantur, flentes Dominum. |
Lofzang Benedictus, bladz. 115.
Als de antifoon na de lofzang is herhaald:
Antifoon. Christus * is voor ons gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem verheven, en Hem een Naam geschonken, die boven alle namen is. |
Antiphona. Christus * factus est pro nobis oboediens usque ad mortem, mortem autem crucis. Propter quod et Deus exaltavit illum, et dedit illi nomen, quod est super omne nomen. |
En onmiddellijk hierna het gebed:
Geef, vragen wij, almachtige God, dat wij, die in vrome verwachting de verrijzenis van uw Zoon verbeiden, de heerlijkheid dezer verrijzenis mogen verwerven. Door denzelfden Jesus Christus onzen Heer. |
Concede, quaesumus, omnipotens Deus: ut qui Filii tui resurrectionem devota exspectatione praevenimus; ejusdem resurrectionis gloriam consequamur. Per eundem Dominum. |
¶ De getijden van Prime, Terts, Sext en Noon worden gebeden zoals op Witte Donderdag en Goede Vrijdag, bladz. 684. Na de psalmen bidt men echter de antifoon en het gebed, zoals deze hierboven voor het eind van de Lauden zijn aangegeven.
¶ De Vespers worden gebeden na de middag. Antifonen en psalmen zijn gelijk op Witte Donderdag, bladz. 684 (met bij de eerste psalm de antifoon welke daar voor Paaszaterdag is aangegeven).
Ant. bij Magn. De opperpriesters * en de pharizeën plaatsten een wacht bij het graf, en verzegelden de steen. |
Ad Magn. Ant. Principes sacerdotum * et pharisaei munierunt sepulcrum, signantes lapidem, cum custodibus. |
Lofzang Magnificat, bladz. 198.
Als de antifoon is herhaald, besluit men de Vespers met bovenstaand gebed: Concede.
¶ De Completen worden als volgt gebeden. Men begint met Confiteor, Misereatur en Indulgentiam; hierop volgen de drie psalmen zonder antifoon en onmiddellijk daarna de lofzang Nunc dimittis. Na deze lofzang besluit men met het gebruikelijke gebed: Visita, quaesumus, Domine, zonder hieraan iets toe te voegen.
|
|