Strofen uit de Griekse liturgische boeken
In tegenstelling tot de Romeinse liturgie kennen Oosterse liturgieën een officie van de graflegging van Christus. In de kerken van de Byzantijnse ritus wordt aan het einde van de Vesperdienst een voorstelling van de graflegging des Heren in het midden van de kerk plechtig ter verering uitgesteld. In de gezangen treft ons het motief van Christus' nederdaling in het dodenrijk, waaruit Hij in de heilige Paasnacht heerlijk zal te voorschijn treden. Door zijn dood heeft de Heer de dood overwonnen; ‘de graven gingen open, en vele lichamen van ontslapen heiligen verrezen’ (Mt. 27, 52).
Toen Joseph U, die Zich omhult met licht als met een mantel, had afgenomen van het hout, met Nicodemus, en U aanschouwde dood en naakt en zonder graf, hief hij aan een treurzang vol medelijden, en klagend sprak hij: ‘Ach zoetste Jesus; toen de zon U zojuist zag hangen aan het kruis, heeft zij in duister zich verborgen; de aarde sidderde van schrik, en het voorhangsel des tempels spleet vaneen. En zie, nu schouw ik U, die voor mij uit eigen wil de dood hebt verdragen. Hoe zal ik U, mijn God, een graf bereiden, of hoe U wikkelen in lijnwaad? Waar vind ik handen om uw lichaam zonder smet ter rust te vlijen, waar liederen om bij de lijkgang uw ontferming te bezingen?’ Ik verheerlijk uw lijden, en zing de eer van uw graf en verrijzenis, roepende: Heer, U zij lof.
De edele Joseph heeft uw lichaam zonder vlek van het hout genomen, gewikkeld in een reine wade en met balsem gezalfd, en heeft in een nieuw graf het begraven en bijgezet.
Toen Gij zijt neergedaald in de dood, o leven zonder dood, hebt Gij den Hades door de bliksem uwer Godheid doen sterven. En toen Gij de doden uit de onderwereld deedt verrijzen, riepen alle machten der hemelen: Gij die het leven schenkt, Christus onze God, U zij lof.