één mens te doen sterven dan geheel het volk te doen omkomen? (Jo. 11, 50) En zei Pilatus niet uitdrukkelijk, dat hij geen schuld in Hem vond? (Luc. 23,14) De hogepriesters en hun raad hadden bovendien uit de prediking van Moses en de profeten kunnen weten, dat deze rechtvaardige dien zij ter dood brachten, de Christus was. Hun schuldige verblindheid heeft hun belet dit te begrijpen, zodat de heilige Paulus kon schrijven: ‘Geen van de vorsten dezer wereld heeft deze wijsheid (Gods) erkend; want, hadden zij haar gekend, dan zouden zij den Heer der heerlijkheid niet hebben gekruisigd’ (1 Cor. 2, 8). - De woorden van Christus aan het kruis zijn een nieuw bewijs dat Hij Zich vrijwillig aan zijn vijanden heeft overgeleverd. Zelfs voor hen bidt Hij nog in zijn uiterste liefde.
‘Vrouw, ziedaar uw zoon... Ziedaar uw moeder’ (Jo. 19, 26-27).
De Heer beveelt zijn Moeder aan in de liefde van den geliefden leerling, en den leerling in de liefde van zijn Moeder. De heilige vaders hebben in deze woorden met voorliefde het geheim der Kerk overwogen. De Moeder onder het kruis is immers de verpersoonlijking en het oerbeeld van de Kerk, welke als een nieuwe Eva aan het kruis uit de zijdewonde des Heren werd geboren. Aan de verloste mensheid werd de Kerk tot Moeder geschonken. De uitverkoren Moeder des Heren is daarvan het zinnebeeld en tevens de geheimzinnige volheid en de machtige beschermster.
‘Heden zult gij met Mij zijn in het paradijs’ (Luc. 23, 43). De goede moordenaar heeft niets dan zijn geloof, en zelfs dat heeft hij uit genade. Dezen zondaar heeft de Heer geroepen in diens laatste uur en hem het paradijs beloofd, opdat wij allen, zondaren, zouden weten dat de verlossing slechts uit genade is en wij van de andere kant nimmer aan Gods goedheid zouden wanhopen.
‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten’ (Mt. 27, 46).
Nimmer is de Heer door zijn Vader verlaten geweest, maar zozeer hebben onze zonden Hem doen lijden, dat Hij in zijn uiterste lijden deze woorden van de een-en-twintigste psalm heeft uitgeroepen. Naar zijn mensheid was Christus in de uiterste verlatenheid, welke de psalmist profeteerde. Meer nog dan kruis en nagelen heeft deze verschrikking de voor ons onbegrijpelijke maat van Christus' lijden uitgemaakt.
‘Ik heb dorst’ (Jo. 19, 28). Ook lichamelijk heeft de Heer tot het uiterste voor ons geleden. Tevens overwegen we, hoezeer de Heer verlangt, dat allen zouden worden gewonnen door zijn liefde en naar het kruis zouden komen om er