| |
De lauden
(Onze Vader. Wees gegroet.) |
(Pater. Ave.) |
1 Ant. |
1 Ant. |
ZIJN eigen Zoon * heeft God niet gespaard, maar Hij heeft Hem voor ons allen overgeleverd. |
PROPRIO * Filio suo non pepercit Deus, sed pro nobis omnibus tradidit illum. |
Psalm 50: Miserere mei, Deus, bladz. 107.
| |
| |
2 Ant. Anxiatus est super me * spiritus meus, in me turbatum est cor meum. |
2 Ant. Mijn geest versmacht * in mij, mijn hart is ontsteld in mijn binnenste. |
| |
Psalm 142
Domine, exaudi orationem meam: auribus percipe obsecrationem meam in veritate tua: * exaudi me in tua justitia. |
Heer, verhoor mijn gebed; luister naar mijn smeken volgens uw trouw; * verhoor mij volgens uw gerechtigheid; |
Et non intres in judicium cum servo tuo: * quia non justificabitur in conspectu tuo omnis vivens. |
En treed niet in gericht met uw dienaar, * want niemand die leeft, is rechtvaardig voor uw ogen. |
Quia persecutus est inimicus animam meam: * humiliavit in terra vitam meam. |
Want de vijand vervolgt mijn ziel, * vertreedt mijn leven ter aarde, |
Collocavit me in obscuris sicut mortuos saeculi: * et anxiatus est super me spiritus meus, in me turbatum est cor meum. |
Doet mij wonen in de duisternis, gelijk aan hen die sinds lang zijn gestorven; * daarom versmacht mijn geest in mij, is mijn hart ontsteld in mijn binnenste. |
Memor fui dierum antiquorum, meditatus sum in omnibus operibus tuis: * in factis manuum tuarum meditabar. |
Ik ben indachtig de dagen van ouds, overweeg al uwe werken, * denk na over hetgeen uw handen hebben volbracht. |
Expandi manus meas ad te: * anima mea sicut terra sine aqua tibi. - |
Ik strek mijn handen naar U uit; * mijn ziel smacht naar U als een dorstig land. - |
Velociter exaudi me, Domine: * defecit spiritus meus. |
Verhoor mij haastig, Heer; * mijn geest bezwijkt; |
Non avertas faciem tuam a me: * et similis ero descendentibus in lacum. |
Wend uw gelaat niet van mij af; * dan zou ik zijn als zij die neerdalen in de grafkuil. |
Auditam fac mihi mane misericordiam tuam:* quia in te speravi. |
Doe mij in de morgen uw ontferming horen, * want op U heb ik gehoopt. |
Notam fac mihi viam, in qua ambulem: * quia ad te levavi animam meam. |
Maak mij de weg bekend die ik moet volgen, * want tot U verhef ik mijn ziel. |
Eripe me de inimicis meis, Domine, ad te confugi: * doce me facere voluntatem tuam, quia Deus meus es tu. |
Ontruk mij aan mijn vijanden, Heer, tot U vlucht ik; * leer mij uw wil te doen, want Gij zijt mijn God. |
| |
| |
Uw goede Geest geleide mij langs een effen pad; * om wille van uw Naam, o Heer, behoud mij in het leven, naar uw gerechtigheid. |
Spiritus tuus bonus deducet me in terram rectam; * propter nomen tuum, Domine, vivificabis me, in aequitate tua. |
Leid mijn ziel uit de benauwing * en verdelg mijn vijanden naar uw goedertierenheid, |
Educes de tribulatione animam meam: * et in misericordia tua disperdes inimicos meos. |
En richt te gronde allen die mij kwellen, * want ik ben uw dienaar. |
Et perdes omnes, qui tribulant animam meam: * quoniam ego servus tuus sum. |
|
Ant. Mijn geest versmacht in mij, mijn hart is onsteld in mijn binnenste. |
Ant. Anxiatus est super me spiritus meus, in me turbatum est cor meum. |
|
3 Ant. De rover sprak tot den rover: * Wij ontvangen loon naar werken, maar wat heeft Deze gedaan? Gedenk mijner, Heer, als Gij zijt gekomen in uw rijk. |
3 Ant. Ait latro ad latronem: * Nos quidem digna factis recipimus, hic autem quid fecit? Memento mei, Domine, dum veneris in regnum tuum. |
| |
Psalm 84
Gij hebt, o Heer, uw land gezegend, * de gevangenschap van Jacob afgewend; |
Benedixisti, Domine, terram tuam: * avertisti captivitatem Jacob. |
Vergeven de boosheid van uw volk, * bedekt al zijne zonden; |
Remisisti iniquitatem plebis tuae: * operuisti omnia peccata eorum. |
Gestild hebt Gij al uw gramschap, * U afgewend van de toorn uwer verbolgenheid. - |
Mitigasti omnem iram tuam: * avertisti ab ira indignationis tuae. - |
Herstel ons, God ons heil, * en wend uw gramschap van ons af. |
Converte nos, Deus, salutaris noster: * et averte iram tuam a nobis. |
Zult Gij dan voor eeuwig tegen ons toornen, * of uw toorn uitstrekken van geslacht tot geslacht? |
Numquid in aeternum irasceris nobis? * aut extendes iram tuam a generatione in generationem? |
Gij zult U tot ons wenden, God, en ons doen leven, * en uw volk zal zich in U verblijden. |
Deus, tu conversus vivificabis nos: * et plebs tua laetabitur in te. |
Toon ons, Heer, uw barmhartigheid, * en geef ons uw heil. - |
Ostende nobis, Domine, misericordiam tuam: * et salutare tuum da nobis. - |
Horen wil ik wat de Heer God in mij spreekt, * want Hij |
Audiam quid loquatur in me Dominus Deus: * quon- |
| |
| |
iam loquetur pacem in plebem suam. |
spreekt van vrede tot zijn volk. |
Et super sanctos suos: * et in eos, qui convertuntur ad cor. |
En tot zijn heiligen, * en tot hen wier hart zich tot Hem wendt. |
Verumtamen prope timentes eum salutare ipsius: * ut inhabitet gloria in terra nostra. |
Waarlijk, zijn heil is nabij aan hen die Hem vrezen, * zodat de heerlijkheid woont in ons land. |
Misericordia et veritas obviaverunt sibi: * justitia et pax osculatae sunt. |
Ontferming en trouw ontmoeten elkaar, * gerechtigheid en vrede groeten elkaar met een kus. |
Veritas de terra orta est: * et justitia de caelo prospexit. |
Trouw ontspruit aan de aarde, * en gerechtigheid ziet neer uit de hemel. |
Etenim Dominus dabit benignitatem: * et terra nostra dabit fructum suum. |
Ja, de Heer schenkt zijn goedertierenheid, * en ons land brengt zijn vrucht voort. |
Justitia ante eum ambulabit: * et ponet in via gressus suos. |
Gerechtigheid zal voor hem uitgaan * en zijn schreden richten op de weg. |
|
Ant. Ait latro ad latronem: Nos quidem digna factis recipimus, hic autem quid fecit? Memento mei, Domine, dum veneris in regnum tuum. |
Ant. De rover sprak tot den rover: Wij ontvangen loon naar werken, maar wat heeft Deze gedaan? Gedenk mijner, Heer, als Gij zijt gekomen in uw rijk. |
|
4 Ant. Cum conturbata fuerit * anima mea, Domine, misericordiae memor eris. |
4 Ant. Wanneer mijn ziel * ontsteld is, Heer, wees uw ontferming indachtig. |
| |
Lofzang van habacuc 3, 2-19
De profeet voorspelt het gericht dat God ‘in het midden der jaren’, d.i. in de naaste toekomst, zal oefenen jegens de Chaldeërs die het volk der belofte benauwen. Hij ziet deze verlossing onder het beeld van de bevrijding uit Egypte, toen Gods heerlijkheid op het gebergte bij Pharan (de Sinaï) is verschenen en alle vijanden met schrik werden geslagen. In een profetisch vergezicht schouwt hij echter tegelijkertijd hoe God het geestelijke Israël zal verlossen door het Pasen der nieuwe wet, en hoe Hij eens als rechter der wereld al zijn vijanden zal doen ten onder gaan.
Domine, audivi auditionem tuam, * et timui. |
Heer, ik heb uw uitspraak gehoord, * en ben bevreesd geworden. |
Domine, opus tuum, * in medio annorum vivifica illud: |
Heer, roep uw werk ten leven * in het midden der jaren; |
In medio annorum notum |
In het midden der jaren maak |
| |
| |
het bekend; * maar zelfs in uw toorn wees uw ontferming indachtig. - |
facies: * cum iratus fueris, misericordiae recordaberis. - |
God trekt op uit het Zuiden, * de Heilige van het gebergte Pharan; |
Deus ab Austro veniet, * et sanctus de monte Pharan: |
Zijn heerlijkheid bedekt de hemelen, * en van zijn lof is de aarde vervuld. |
Operuit caelos gloria ejus: * et laudis ejus plena est terra. |
Zijn glans is als het licht, * en stralenbundels ontschieten aan zijn handen; |
Splendor ejus ut lux erit: * cornua in manibus ejus: |
Daarom is zijn kracht verhuld. * De dood gaat voor Hem uit; |
Ibi abscondita est fortitudo ejus: * ante faciem ejus ibit mors. |
De duivel treedt uit voor zijn voeten. * Hij staat recht en doet de aarde beven. |
Et egredietur diabolus ante pedes ejus. * Stetit, et mensus est terram. |
Hij ziet toe en de volken stuiven uiteen; * de eeuwige bergen liggen vergruizeld. |
Aspexit, et dissolvit gentes: * et contriti sunt montes saeculi. |
De oude heuvelen buigen terneer * onder zijn eeuwige schreden. |
Incurvati sunt colles mundi, * ab itineribus aeternitatis ejus. |
In nood zie ik de tenten van Ethiopië, * de tentvachten sidderen in het land van Madian. |
Pro iniquitate vidi tentoria Aethiopiae, * turbabuntur pelles terrae Madian. |
Geldt uw toorn de stromen, Heer, geldt uw gramschap de stromen; * of zijt Gij verbolgen op de zee; |
Numquid in fluminibus iratus es, Domine? * aut in fluminibus furor tuus? vel in mari indignado tua? |
Als Gij uw paarden bestijgt, * uw zegebrengend vierspan? |
Qui ascendes super equos tuos: * et quadrigae tuae salvatio. |
Gij ontbloot uw boog, * om wille van uw eden aan de stammen gezworen. |
Suscitans suscitabis arcum tuum: * juramenta tribubus quae locutus es. |
Gij splijt de stromen der aarde; als zij U zien, kreunen de bergen; * een stortvloed van water golft voorbij. |
Fluvios scindes terrae: viderunt te, et doluerunt montes: * gurges aquarum transiit. |
De oceaan verheft zijn stem; * de afgrond heft zijn handen. |
Dedit abyssus vocem suam: * altitudo manus suas levavit. |
Zon en maan trekken zich terug in hun woning bij het flitsen uwer pijlen; * zij wijken |
Sol et luna steterunt in habitaculo suo, * in luce sagittarum tuarum, ibunt in |
| |
| |
splendore fulgurantis hastae tuae. |
voor de bliksemglans van uw speer. |
In fremitu conculcabis terram: * et in furore obstupefacies gentes. |
In uw toorn vertrapt Gij de aarde, * en in uw gramschap slaat Gij de volken met ontzetting. |
Egressus es in salutem populi tui: * in salutem cum Christo tuo. |
Zo rukt Gij uit om uw volk te verlossen * en uw gezalfde te redden. |
Percussisti caput de domo impii: * denudasti fundamentum ejus usque ad collum. |
Het dak van het huis van den goddeloze slaat Gij te pletter, * legt zijn grondslagen bloot tot de rots. |
Maledixisti sceptris ejus, capiti bellatorum ejus, * venientibus ut turbo ad dispergendum me. |
Uw vloek daalt neer op zijn scepters, op het hoofd van zijn krijgers, * die aanstormen als een wervelwind om mij te verdelgen, |
Exsultatio eorum * sicut ejus, qui devorat pauperem in abscondito. |
Met kreten van vreugde * als van hem, die een arme verslindt in zijn schuilhoek. |
Viam fecisti in mari equis tuis, * in luto aquarum multarum. - |
Gij baant voor uw paarden een weg door de zee,* door het slijk der wijde wateren. - |
Audivi, et conturbatus est venter meus: * a voce contremuerunt labia mea. |
Ik hoor het en mijn binnenste is ontsteld; * bij dit geluid beven mijn lippen. |
Ingrediatur putredo in ossibus meis, * et subter me scateat. |
Het bederf dringt in mijn gebeente, * en onder mij wankelen mijn schreden. |
Ut requiescam in die tribulationis: * ut ascendam ad populum accinctum nostrum. |
Gerust verbeid ik de dag der ellende, * die aanbreekt voor het volk dat ons kwelt. |
Ficus enim non florebit: * et non erit germen in vineis. |
Dan draagt de vijgeboom geen bloesem, * en is de wijnstok zonder vrucht. |
Mentietur opus olivae: * et arva non afferent cibum. |
Dan mislukt de oogst der olijf * en brengen de velden geen voedsel. |
Abscindetur de ovili pecus: * et non erit armentum in praesepibus. |
De schapen verdwijnen uit de kooien, * en geen vee zal er zijn in de stallen. |
Ego autem in Domino gaudebo: * et exsultabo in Deo Jesu meo. |
Maar ik zal mij verblijden in den Heer, * en mij verheugen in God, mijn Heiland. |
Deus Dominus fortitudo |
God de Heer is mijn kracht, * |
| |
| |
Hij maakt mijn voeten vlug als van hinden. |
mea: * et ponet pedes meos quasi cervorum. |
Als overwinnaar voert Hij mij op de hoogten, * terwijl ik Hem toezing met psalmen. |
Et super excelsa mea deducet me victor * in psalmis canentem. |
|
Ant. Wanneer mijn ziel ontsteld is, Heer, wees uw ontferming indachtig. |
Ant. Cum conturbata fuerit anima mea, Domine, misericordiae memor eris. |
|
5 Ant. Gedenk mijner, * Heer, als Gij zijt gekomen in uw rijk. |
5 Ant. Memento mei, * Domine, dum veneris in regnum tuum. |
| |
Psalm 147
Loof, Jerusalem, den Heer; * loof uw God, o Sion. |
Lauda, Jerusalem, Dominum; * lauda Deum tuum, Sion. |
Want sterk maakte Hij de grendel uwer poorten, * en zegende uw kinderen in uw midden. |
Quoniam confortavit seras portarum tuarum, * benedixit filiis tuis in te. |
Hij schonk vrede aan uw gebied, * en verzadigde u met bloem van tarwe. |
Qui posuit fines tuos pacem, * et adipe frumenti satiat te. |
Hij zendt zijn bevel naar de aarde; * haastig snelt zijn woord. |
Qui emittit eloquium suum terrae: * velociter currit sermo ejus. |
Hij geeft zijn sneeuw als wol, * de nevel strooit Hij uit als as. |
Qui dat nivem sicut lanam, * nebulam sicut cinerem spargit. |
Hij werpt zijn ijs als brokken; * wie kan zijn koude verdragen? |
Mittit crystallum suam sicut buccellas: * ante faciem frigoris ejus quis sustinebit? |
Hij geeft zijn bevel en doet hen smelten; * doet waaien zijn wind, en de wateren stromen. |
Emittet verbum suum, et liquefaciet ea: * flabit spiritus ejus, et fluent aquae. |
Hij maakt zijn woord bekend aan Jacob, * zijn bevelen en zijn recht aan Israël. |
Qui annuntiat verbum suum Jacob, * justitias et judicia sua Israël. |
Aldus heeft Hij geen enkel volk gedaan, * en hun zijn wetten niet doen kennen. |
Non fecit taliter omni nationi, * et judicia sua non manifestavit eis. |
|
Ant. Gedenk mijner, Heer, als Gij zijt gekomen in uw rijk. |
Ant. Memento mei, Domine, dum veneris in regnum tuum. |
|
℣. Hij heeft Mij geplaatst in de duisternis. ℟. Gelijk de doden uit de voortijd. |
℣. Collocavit me in obscuris. ℟. Sicut mortuos saeculi. |
|
Ant. Zij plaatsten * boven zijn |
Ant. Posuerunt * super ca- |
| |
| |
put ejus causam ipsius scriptam: Jesus Nazarenus, Rex Judaeorum. |
hoofd een geschrift met de reden van zijn vonnis: Jesus van Nazareth, de Koning der Joden. |
Lofzang Benedictus, bladz. 115.
En als de antifoon is herhaald, besluit men de Lauden zoals boven na de Lauden van Witte Donderdag is aangegeven: Christus factus est, enz. bladz. 684.
¶ De Vespers zijn gelijk aan die op Witte Donderdag (bladz. 684). met de aldaar voor vandaag aangegeven antifoon bij de lofzang Magnificat.
|
|