Goede Vrijdag
De passie is het uur des Heren; vrijwillig heeft Hij Zich aan het lijden overgeleverd; daartoe was Hij gekomen. Maar Christus zelf noemt zijn passie eveneens het uur van den vorst der duisternis (Luc. 22, 53). Het zijn de bozen die Hem hebben doen lijden en die Hem hebben gedood: de verrader Judas, de hogepriesters met hun raad, Pilatus en Herodes, de menigte der Joden. Onze zonden zijn het die Hem in de hof bloed hebben doen zweten, die Hem hebben gegeseld en bespot, die Hem aan het kruis hebben genageld. De passie des Heren is ook het uur van den boze, zozeer dat de boze kon menen dat het uitsluitend zijn uur is geweest. Dit is het mysterie der boosheid, dat de Goede Vrijdag tot een uitzichtloze rouwdag zou maken, als hij niet werd voorafgegaan door de Witte Donderdag, en niet werd gevolgd door het Pasen van Christus' verheffing.
Telkens opnieuw overwegen wij het lijden van Christus: de doodsangst, de geselroeden en de doornenkroon, het kruis en de nagelen. Maar hoe groot deze passie is geweest, hoe geheel en al onvergelijkbaar met wat pijn en foltering ooit een mens hebben doen lijden, zullen wij nimmer kunnen vermoeden. Enkele woorden hebben de evangelisten opgetekend. Allereerst de kreet in de hof, toen de beklemming van de angst het bloed door de poriën van Christus' lichaam drong: dat, als het niet de duidelijke wil des Vaders was, dit lijden aan Hem zou voorbijgaan. En vervolgens die andere nooit te begrijpen kreet aan het kruis: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten’. Zo groot is dus Christus' eenzaamheid geweest; in zulk een mate heeft Hij Zich in zijn passie ontledigd van zijn gelijkheid met den Vader door de gestalte aan te nemen van een slaaf (Phil. 2, 6-7). Zo groot zijn dus onze zonden. Maar ook: zo groot is de liefde van onzen Verlosser.
Want in de passie des Heren is het geheim van Gods liefde even groot als dat van Gods rechtvaardigheid. Was het nodig dat de Heer zoveel leed om de wereld te verlossen? Hij zelf heeft het antwoord gegeven: ‘Moest de Christus dit alles niet lijden?’ (Luc. 24, 26). De oude vaders en de theologen in later tijd hebben hierover nagedacht en naar een oplossing gezocht; zij hebben